1. Inleiding
De directe aanleiding voor deze studie is een bekende tekst uit Deuteronomium:
Deut. 24:19-21 Wanneer u bij de graanoogst op de akker een schoof vergeet, mag u niet teruggaan om die op te halen. Laat hem achter voor de vreemdelingen, weduwen en wezen. De HEER, uw God, zal u erom zegenen in alles wat u onderneemt. En wanneer u bij de olijvenoogst tegen de takken slaat, mag u achteraf niet nagaan of u wel alles hebt. De rest is voor de vreemdelingen, weduwen en wezen. En wanneer u bij de wijnoogst druiven plukt, mag u niet alles nog eens nalopen. De rest is voor de vreemdelingen, weduwen en wezen. Bedenk dat u zelf slaaf bent geweest in Egypte. Daarom gebied ik u zo te handelen.
Het is een opmerkelijk gebod. De landbouwer wordt gevraagd om een deel van de oogst op het land te laten liggen, zonder dat duidelijk is of er wel iemand is die het zal oprapen. Hoe groot deel moet hij laten liggen? En als er niemand is die het opraapt? Waarom niet gewoon alles maaien en de armen geven wat zij nodig hebben? Als we goed nadenken, dan roept deze tekst de nodige vragen op.
2. De praktijk: Boaz
We weten hoe deze tekst in de praktijk functioneerde vanuit de geschiedenis van Ruth. Zij had als arme vreemdeling het recht om op het veld aren te gaan lezen, en komt zo op het veld van Boaz terecht. Uit de hele geschiedenis blijkt hoezeer Boaz Ruth bewonderde vanwege haar zorg voor haar schoonmoeder, en haar keuze om naar het land Israël te gaan. Maar hij geeft haar geen graan. Boaz heeft maaiers met zeisen in dienst die snel en efficiënt het graan maaien, en vraagt zelfs zijn maaiers om onopgemerkt halmen uit de bundels te trekken en te laten liggen, maar niemand geeft Ruth iets. Terwijl zij met de hand halm voor halm van de grond moet oprapen. Het zou toch veel handiger geweest zijn als Boaz gewoon het hele land had afgemaaid en Ruth voldoende graan zou hebben gegeven? En toch deed hij dat niet. Sterker nog, we weten dat de Joodse traditie het zelfs verbood om aan iemand die kwam om aren te lezen, graan te geven.
De achtergrond hiervan is dat God aandacht vraagt voor de positie van de vreemdeling, weduwe en wees. Uitgangspunt zijn de rechten van deze mensen. Men moet de arme niet in verlegenheid brengen. En men moet hen in hun waarde laten. Daarom zien we voortdurend in de Joodse traditie ook dat men het liefst anoniem aan een onbekende arme geeft. Zodat die ander in zijn waarde gelaten wordt. In de gehele Joodse traditie wordt deze lijn getrokken. Armen hebben er recht op dat er voor hen gezorgd wordt, en alles moet erop gericht zijn deze mensen met respect te behandelen en in hun eigen waarde te laten. Geheel in lijn met het gebod om een deel van de oogst achter te laten voor de vreemdelingen, weduwen en wezen.
3. Recht voor weduwen en wezen
In onze maatschappij zijn we sterk geneigd om zoveel mogelijk materiële goederen te verzamelen en vervolgens vanuit die rijkdom aan anderen te geven. De wet op het niet nalezen van de akker laat zien dat in Gods rijk andere regels gelden. De arme heeft er recht op dat hij aren kan oprapen om te voorzien in zijn levensonderhoud. Hij hoeft er niet om te vragen of te bedelen.
Iets vergelijkbaars zien we ook als gesproken wordt over de zorg voor weduwen en wezen. Nergens is in de Bijbel sprake van liefdadigheid, maar consequent wordt gesproken over recht. Als het volk van God afdwaalt, dan lezen we dat de profeten het volk verwijten dat ze het recht van weduwen en wezen niet eerbiedigen. Onvoldoende zorg voor de zwakken in de samenleving is onrecht, niet een gebrek aan liefdadigheid.
4. Liefdadigheid? Er zijn geen woorden voor!
Als we nog wat dieper graven in de Bijbel dan valt op dat het Bijbelse Hebreeuws zelfs niet eens woord heeft voor het begrip liefdadigheid. Het woord dat er nog het dichtst in de buurt komt is ‘tsedaka’, maar dat komt van ‘tsedek’ (recht) en betekent gewoon rechtvaardigheid, o.a. in de relatie tussen mensen. In elk Joods huis en elke synagoge kom je busjes tegen waarin men giften voor de armen kan doen. In het Engels heten die ‘charity boxes’, maar op de busjes staat altijd het woord ‘tsedaka’. De Engelse vertaling is onjuist, het gaat om recht, niet om liefdadigheid. Zorg voor armen, weduwen en wezen is in het Bijbels taalgebruik recht doen, en geen liefdadigheid.
5. Jezus en de hal van de zwijgenden
Rondom de voorhof voor de vrouwen van de tempel waren 13 hallen gebouwd. Deze waren bij de ingang smaller dan achterin, en hadden dus een typische uitlopende vorm. Vanwege deze vorm werden ze ook wel de bazuinen genoemd. In elke hal stond een offerkist, en op de kist stond vermeld voor welk doel het geld bestemd was. Er was ook een hal met een offerkist waarin men geld kon doen voor de armen. Deze hal werd de hal van de zwijgenden genoemd. Men kon anoniem aan een onbekende geven. Joodse bronnen geven aan dat het geld gebruikt werd voor onderwijs aan de kinderen van de armen.
We lezen dat Jezus de volgende uitspraak heeft gedaan:
Matt. 6:1-4 Let op dat jullie de gerechtigheid niet beoefenen voor de ogen van de mensen, alleen om door hen gezien te worden. Dan beloont jullie Vader in de hemel je niet. Dus wanneer je aalmoezen geeft, bazuin dat dan niet rond, zoals de huichelaars doen in de synagoge en op straat om door de mensen geprezen te worden. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. Maar als je aalmoezen geeft, laat dan je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet. Zo blijft je aalmoes in het verborgene, en jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.
Het is duidelijk dat Jezus door middel van het woord ‘rondbazuinen’ hier een toespeling maakt op de vorm van de hallen waarin de offerkisten stonden. Maar ook is duidelijk dat de opdracht om je linkerhand niet te laten weten wat je rechterhand doet, geheel in lijn is met de boodschap van het Oude Testament en de Joodse traditie. Uit het verband blijkt dat in de praktijk niet iedereen zich daaraan hield, maar voor de omstanders moet de oproep van Jezus niet nieuw geweest zijn. En wij worden door deze woorden van Jezus aangemoedigd om eveneens volledig anoniem goed te doen, zodat ook onze linkerhand niet weet wat onze rechterhand geeft.
6. De praktijk
De Bijbelse manier waarop opgeroepen wordt om aandacht te hebben voor de zwakkeren in de samenleving staat haaks op de wijze waarop in onze samenleving gewoonlijk aandacht wordt gevraagd voor deze mensen. Ook soms door christenen.
We gaan bijvoorbeeld een rondje fietsen of rennen, al dan niet ver weg, en laten ons hiervoor sponseren. Al snel gaat dan de aandacht uit naar degene die om deze aandacht vraagt. Sterker nog, wat is de reden dat sommige sponsoracties een grote sportieve prestatie vragen? Zoals bijvoorbeeld een marathon lopen ver weg in zware omstandigheden. Sponsoren lijkt dan meer gemotiveerd te worden door bewondering voor het doorzettingsvermogen van degene die gesponsord wordt dan door het opkomen voor de rechten van diegenen die het sponsorgeld krijgen. En het valt op dat deelnemers aan dit soort acties de neiging hebben om op sociale media veel aandacht te vragen voor hun inspanningen, maar het eigenlijke doel ver naar de achtergrond raakt.
Ook als christenen kunnen we ons gevleid voelen als degene die we financieel ondersteunen daar zijn of haar dankbaarheid voor toont. En sommige christelijke organisaties maken daar gebruik van.
En bovendien, getuigt de manier waarop ook christelijke organisaties kinderen en volwassenen uit andere - vaak ver gelegen - landen een rol laten spelen in campagnes om geld of sponsors te werven soms niet van heel weinig gevoel voor de eigenwaarde van deze mensen?
Een ogenschijnlijk eenvoudig en bekende regel uit de Thora blijkt opeens een indrukkende boodschap te hebben voor ons vandaag. Een oproep om te stoppen met liefdadigheid en om als uitgangspunt het recht van de mensen aan de rand van de samenleving te nemen. Want niet degene die geeft moet in het middelpunt staan. Laat uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand, het is een actuele oproep!
Bas Krins
april 2018 (aangevuld mei 2021)