Inleiding
Het langste geslachtsregister in de Bijbel vinden we aan het begin van Kronieken. Acht hoofdstukken lang, ongeveer 360 verzen, zien we lange lijsten met namen. Met af en toe een korte opmerking ertussen. Zoals het bekende gebed van Jabes:
Jabes stond in hoger aanzien dan zijn broers. Zijn moeder had hem Jabes genoemd, ‘want,’ zei ze, ‘ik heb hem in pijn gebaard.’ Jabes bad tot de God van Israël: ‘Zegen mij: maak mijn grondgebied groot en bescherm me tegen het kwaad, zodat ik geen pijn hoef te lijden.’ God gaf hem wat hij gevraagd had (1 Kron. 4:9-10).
Om de betekenis van dit gebed te kunnen begrijpen, is het belangrijk om de betekenis van de context, het geslachtregister, te bespreken.
Het geslachtsregister
De geslachtsregisters in de Bijbel hebben gewoonlijk een standaard patroon. Ze beginnen met degenen die het eerst geboren is, en vermelden dat de zoon, kleinzoon, en de volgende generaties tot een bepaalde punt in de tijd. Kortom, ze gaan lineair van de oudste naar de jongste. Waarbij af en toe een generatie overgeslagen kan worden. Als er lijnen gevolgd worden van broers, dan gebeurt dat ook in een logische volgorde.
Als we met dit uitgangspunt naar de tekst in 1 Kronieken kijken, dan blijkt dat deze helemaal niet het gebruikelijke patroon volgt. En dat doet vermoeden dat er een boodschap zit in het geslachtsregister, verstopt in de structuur. We zullen eerst gaan ontdekken wat de boodschap van het geslachtsregister is.
Eerste blok: van Abraham naar Israël (1 Kron. 1:1 – 2:2)
Het geslachtsregister begint met Adam en gaat dan naar Noach. Vervolgens worden van alle drie de zonen van Noach de nakomelingen genoemd, in omgekeerde volgorde: eerst Jafeth, dan Cham en tenslotte Sem. Vanaf Sem wordt de lijn doorgetrokken naar Abraham. Het valt op dat de volgorde zodanig wordt gekozen dat de belangrijkste persoon het laatst genoemd wordt. Dit zien we ook in het vervolg. Verder valt op dat uit Sem, Cham en Jafeth precies 70 volken blijken te zijn ontstaan. Dit is in overeenstemming met Gen. 10, waar dezelfde lijst met nakomelingen staat.
Eerst worden de nakomelingen van Ismaël, de eerstgeborene van Abraham vermeld, en dan die van Izak. Dan worden eerst de nakomelingen van Ezau, de oudste zon van Izak, vermeld. Waarbij ook nog eens een uitgebreide beschrijving van de koningen van Edom, eveneens nakomelingen van Ezau, wordt gegeven. En dit deel eindigt met de opsomming van de twaalf zonen van Jacob. Waarbij opvalt dat hij hier aangeduid wordt met zijn latere naam Israël.
Tweede blok: nakomelingen van Juda (1 Kron. 2:3 – 4:23)
In het tweede blok worden de nakomelingen van Juda genoemd. Voordat de opbouw van dit deel besproken wordt is het goed om te vermelden dat Juda drie zoons had, nameling Er, Onan en Sela. Alleen Sela heeft nageslacht gekregen. Daarnaast is uit de relatie van Juda met zijn schoondochter Tamar (vrouw van Er en later van Onan), de tweeling Peres en Zerach geboren. Vanuit Peres loopt de lijn door naar David en Jezus Christus.
De opbouw van dit deel ziet er als volgt uit:
a. Legitieme zonen Juda (2:3)
b. Nakomelingen van Juda en Tamar (2:4-8)
c. Nakomelingen van Hezron (zoon van Perez, zoon van Juda en Tamar) (2:9 – 3:24)
b’. Nakomelingen van Perez (zoon van Juda en Tamar) (4:1-20)
a’. Nakomelingen Sela (legitieme zoon van Juda) (4:21-23)
Het is duidelijk dat door deze structuur de aandacht getrokken wordt naar het grote middendeel, de lijn die loopt naar David. En opnieuw valt op dat er ook aandacht is voor andere nakomelingen van Juda en andere nakomelingen van Perez, die niet in deze lijn naar David liggen.
Het grote middenstuk heeft op zichzelf ook weer een opmerkelijke opbouw. Hezron had drie zonen: Jerachmeël, Ram en Kaleb. Van alle drie de zonen worden de nakomelingen genoemd:
a. Nakomelingen Ram tot de tijd van David (1:10-17)
b. Nakomelingen Kaleb (2:18-24)
c. Nakomelingen Jerachmeël (2:25-41)
b’. Nakomelingen Kaleb (2:42-55)
a’. Nakomelingen Ram vanaf David (3:1-24)
De nadruk valt duidelijk op de lijn van Ram via David naar de nakomelingen ten tijde van de schrijver van Kronieken. Maar door de onderbreking met de beschrijving van de nakomelingen van Kaleb en Jerachmeël ontstaat er wel een opvallende structuur.
Opvallend is dat er in totaal precies 70 nakomelingen van Juda worden vermeld, en dat komt overeen met het aantal volken op de aarde.
Derde blok: andere nakomelingen van Israël (4:24 – 8:40)
Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de broers van Juda. Je zou verwachten dat dan gewoon de elf broers na elkaar aan de orde komen. Dat blijkt echter niet het geval te zijn. De volgorde is als volgt:
Simeon (4:24-43)
Ruben (5:1-10)
Gad (4:11-22)
halve stam Manasse (4:23-26)
Levi (5:27 – 6:66)
Issachar (7:1-5)
Benjamin (7:6-12)
Naftali (7:13)
Manasse (7:14-19)
Efraïm (7:20-29)
Aser (7:30-40)
Benjamin (8:1-40)
In eerste instantie vallen twee dingen op. Zowel Manasse als Benjamin wordt twee maal genoemd. Verder valt op dat de drie stammen aan de oostelijke zijde van de Jordaan – Ruben, Gad en de halve stam Manasse – duidelijk als een groep worden beschouwd. Zo hadden zo een gezamenlijk leger volgens de tekst (1 Kron. 5:18). Op basis hiervan is duidelijk de volgende structuur te zien met twee groepen van vijf stammen.
Simeon | Naftali |
Ruben, Gad, half Manasse | Manasse |
Levi | Efraïm |
Issachar | Aser |
Benjamin | Benjamin |
Het valt op dat de beschrijving van de nakomelingen van de Levieten een groot deel van de tekst in Kronieken vult. Levi had geen grondgebied, maar was van groot belang voor de instandhouding van de dienst in de tempel. Levi staat in het midden van de eerste reeks. In het midden van de tweede reeks staat Efraïm, de stam die bekend staat om zijn goddeloosheid. Als in de boeken van de Koningen wordt gesproken over de afval van het noordelijk rijk, dan wordt het noordelijke rijk vaak aangeduid met Efraïm, ondanks het feit dat zij niet de enige stam in het noorden waren.
Het tweede dat opvalt is dat Dan en Zebulon niet worden genoemd. Dan had ten tijde van de richteren nog geen eigen grondgebied (Richt. 18:1). Zebulon wordt in Richteren genoemd samen met Naftali (Richt. 4:6-10; 5:14-18).
Betekenis van het geslachtsregister
Kronieken is geschreven na de terugkeer van de ballingen uit Babel. De nadruk van dit boek op de doorgaande lijn van Gods trouw aan Zijn volk. Die lijn loopt van Abraham, via Jakob (Israël), naar David uit de stam Juda. En na de ballingschap gaat God verder met name met de stam Juda.
Daarom begint de schrijver met Abraham. Vervolgens kiest God niet Ismaël de eerstgeborene, maar Izak. En niet Ezau, de eerstgeborene, maar Jakob. Vervolgens ligt de nadruk op de stam Juda. Daar is koning David uit afkomstig, en na de ballingschap gaat God met deze stam verder.
Het gebed van Jabes
Over Jabes weten we vrijwel niets. Hij duikt op in 1 Kronieken, en blijkt iemand uit de stam Juda te zijn. In eerste instantie lijkt het wel alsof hij bidt om land en zegen, en God het hem gewoon geeft:
Jabes stond in hoger aanzien dan zijn broers. Zijn moeder had hem Jabes genoemd, ‘want,’ zei ze, ‘ik heb hem in pijn gebaard.’ Jabes bad tot de God van Israël: ‘Zegen mij: maak mijn grondgebied groot en bescherm me tegen het kwaad, zodat ik geen pijn hoef te lijden.’ God gaf hem wat hij gevraagd had (1 Kron. 4:9-10).
Op die manier is deze tekst wel uitgelegd. Maar dan hebben we toch te weinig oog voor het grotere verband. God had toegezegd aan de twaalf stammen dat zij land zouden krijgen. Land om zich te vestigen. En dat gebeurt. Maar als we Richteren lezen dan valt op dat nog veel land dat God had toegewezen aan Israël niet in bezit genomen was. En daardoor werden de afgoden van de vijanden van Israël een valstrik. Vandaar dat in Kronieken zo veel belang gehecht wordt aan het in bezit nemen van het land. Bij het derde blok van het geslachtsregister, waarbij de overige stammen worden vermeld, lezen we dan ook over de steden en gebieden die in de stammen bezaten. En de kern van de terugkeer uit de ballingschap is het opnieuw in bezit nemen van het land, en het herstellen van de tempeldienst in Jeruzalem.
In die context moeten we het gebed van Jabes lezen. Hij vraagt aan God feitelijk niets anders dan wat God beloofd heeft. Hij vraagt aan God dat die Hem zegent als hij doet wat God wil, namelijk het in bezit nemen van het hele land dat toegezegd is. Vervolgens bidt hij om bescherming van het kwaad. Dat doet denken aan het gebed dat Jezus ons geleerd heeft, waarin ook staat ‘red ons uit de greep van het kwaad’. Dat is in overeenstemming met Gods belofte voor degenen die Hem van harte dienen.
Kortom, dit gebed mag niet zo uitgelegd worden dat als we God dienen, dat we dan ook materieel gezegend zullen worden of per definitie een goede gezondheid zullen hebben. Waar het om gaat is dat als we ons ten dienst willen stellen van God, we God mogen vragen Zijn beloften waar te maken en Gods zegen en bescherming tegen het kwaad mogen verwachten.
Bas Krins – januari 2023