1. Inleiding
De profetieën van Zacharia hebben betrekking op de periode van de herbouw van de tempel in Jeruzalem. Een groep ballingen is teruggekeerd vanuit Babel onder leiding van Jozua de priester en Zerubbabel de vorst, en staat voor de enorme opgave om de tempel te herbouwen. Tegen deze achtergrond moeten we de profetie van Zacharia zien over de gouden kandelaar die vanuit twee olijfbomen gevoed wordt.
Uiteraard is onze situatie anders dan in de periode van de herbouw van de tempel. Maar we zullen zien dat er toch ook voor ons veel te leren valt van dit visioen. Zeker als we proberen om lessen te trekken met betrekking tot de wijze waarop wij gemeente wille zijn in deze wereld.
2. Het visioen
Zacharia ziet in zijn visioen een gouden kandelaar, een menorah. Hoewel de Hebreeuwse tekst niet helemaal duidelijk is, is de meest waarschijnlijke vertaling dat op deze menorah zeven oliekannetjes staan, en dat die kannetjes elk zeven tuitjes hebben voor een lont. Dergelijke oliekannetjes zijn wel gevonden door archeologen. Hiermee verschilde deze menorah dus met die uit de tempel, die gewoon elk één tuitje hadden. Naast de kandelaar stonden twee olijfbomen. De kandelaar werd gevoed vanuit deze olijfbomen. Waarschijnlijk via gootjes, en niet via buisjes zoals sommige vertalingen aangeven. In tegenstelling tot de menorah in de tempel was het dus niet nodig om de oliekannetjes bij te vullen om te voorkomen dat het licht uit zou gaan.
3. Door Gods Geest
Als toepassing bij dit visioen zegt God: ‘Niet door kracht, en niet door geweld, maar door Mijn Geest’. Deze uitdrukking komen we ook tegen in Ezra.
De Samaritanen in Israël wilden het werk aan de tempel tegenhouden, en sturen een brief aan de Perzische koning Arthahsasta. Deze geeft vervolgens opdracht om het werk te stoppen, en de Perzische beambten in Israël ‘lieten hen met kracht en geweld ophouden’ (Ezra 4:23). Hier staat in het Hebreeuws dezelfde uitdrukking als in Zacharia.
Het opvallende is dat God niet belooft dat Hij ervoor zal zorgen dat men de kracht en het geweld van de vijanden zal kunnen weerstaan, of dat men in de strijd sterker zal blijken te zijn. Tegenover de kracht en het geweld van de tegenstanders staat de Geest van God. De aanwezigheid van die Geest zal ervoor zorgen dat het project van de tempelbouw tot een goed einde zal komen. Dit leert ons om niet te vertrouwen op het feit dat wij ook in staat zijn om te vechten met de middelen van de wereld om ons heen, maar om te vertrouwen op Gods Geest.
Wij leven in andere tijden, maar ook voor ons geldt dat we leven in een wereld dat vijandig staat tegenover het geloof en dat we voortdurend worden geconfronteerd met een geestelijke strijd. Een strijd die tegenwoordig op een heel andere manier wordt gevoerd, zoals via (sociale) media. We kunnen proberen om de strijd aan te gaan op jacht naar kijkcijfers, volgers, ‘views’ en ‘likes’. Dan bestaat het risico dat we op de verkeerde manier, met de verkeerde intentie, bezig zijn het Koninkrijk van God op te bouwen. Alsof het van onze inspanningen afhangt.
Er zijn mensen die deze tekst zo uitleggen dat ze helemaal doorslaan naar het andere uiterste. Die gaan afwachten totdat ze Gods Geest aan het werk zien, en tot die tijd niet in beweging komen. Dan kennen ze de Bijbel echter slecht. In Nehemia lezen we: ‘Vanaf die dag was het zo dat de ene helft van mijn knechten met het werk meedeed en de andere helft van hen de speren, de schilden, de bogen en de harnassen vasthield, terwijl de vorsten opgesteld stonden achter heel het huis van Juda. Zij die aan de muur bouwden, zij die de lasten droegen en zij die ze oplaadden, deden met één hand het werk, en de andere hand hield de werpspies vast. De bouwers hadden elk zijn zwaard aan zijn heup gegord terwijl zij aan het bouwen waren, maar de bazuinblazer bleef bij mij’ (Neh. 4:16-18). Ook de Joden waren dus voorbereid op de strijd, maar wel in het vertrouwen dat door Gods Geest het werk zou lukken.
Voor ons betekent dit dat ook wij ons realiseren dat we in de wereld staan en gebruik kunnen maken van middelen die de wereld gebruikt, maar dan wel vanuit een andere intentie, geleid door Gods Geest.
4. Door middel van gewone mensen
In het visioen hebben twee personen een bijzondere positie, namelijk Jozua en Zerubbabel. Het is belangrijk om het visioen goed te lezen. Want zij zijn niet de bron van de olijfolie, maar het kanaal dat gebruikt wordt. God is de bron, immers het gaat om de Geest van God.
Twee mensen in een bijzondere positie, maar wel twee gewone mensen. In het vorige visioen zien we nog hoe Jozua vuile kleren aanheeft en schone kleren aankrijgt. Ook Jozua is van zichzelf een zondig mens. En in Haggaï lezen we hoe deze profeet Jozua en Zerubbabel aanspoort om aan de slag te gaan om de tempel te herbouwen. Daar waren ze nog niet mee begonnen omdat ze de tijd er nog niet rijp voor vonden (Hag. 1:1-2). Kortom, twee gewone mensen op bijzondere posities.
Ik wil daar drie lessen uit trekken.
a) Respect
God gebruikt gewone mensen op bijzondere posities, en dat is nu niet anders. Dit betekent dat we respect moeten hebben voor mensen die God wil gebruiken. ‘Laat ouderlingen die goed leiding geven, dubbele eer waard geacht worden, vooral diegenen die arbeiden in het Woord en in de leer’ (1 Tim. 5:17). Dit is tegen de geest van deze wereld in, waarin we steeds moeilijker gezag accepteren, maar dit is wel zoals God het bedoeld heeft. Daarom ook is het belangrijk om als christen zich aan te sluiten bij een gemeente, zodat God Zijn werk ook in dit opzicht kan doen.
b) Verantwoordelijkheid
De personen die door God op een verantwoordelijke positie zijn gezet, dragen een grote verantwoordelijkheid om te luisteren naar Gods stem. En dan denk ik in het bijzonder aan degenen die in de erediensten Gods Woord mogen bedienen. Juist zij hebben tot taak om ervoor te zorgen dat het Evangelie zuiver klinkt. Zoals Paulus het zegt: ‘Blijft u echter bij wat u geleerd hebt en waarvan u verzekerd bent, omdat u weet van wie u het geleerd hebt, en u van jongs af de heilige Schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof dat in Christus Jezus is. Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de rechtvaardigheid, opdat de mens die God toebehoort, volmaakt zou zijn, tot elk goed werk volkomen toegerust’ (2 Tim. 3:14-17). Als een spreker wel op zondag wil voorgaan maar niet naar vermogen en capaciteit zich inzet om zich te verdiepen in Gods Woord, dan kan men zich afvragen wat zijn motivatie is. Inmiddels ben ik tot de overtuiging gekomen dat in de regel alleen sprekers met een deugdelijke theologische scholing op het podium zouden moeten worden toegelaten om Gods Woord uit te leggen en toe te passen. God wil zuivere olijfolie geven, vloeibaar goud. En dat is wat anders dan de zoveelste spreker die zijn eigen mening verkondigt, onderbouwt met te pas en vooral te onpas geselecteerde Bijbelteksten die ogenschijnlijk in willekeurige volgorde aan bod komen, en worden uitgelegd op een wijze die iedereen met enige theologische kennis de tenen doet krommen.
Als het gaat om de verkondiging van Gods Woord dan moeten we niet doen alsof het alleen gaat om Gods Geest en niet ook om Gods Woord. Gods Geest is niet los verkrijgbaar. De basis van de werking van Gods Geest is het Woord van God en om na te gaan om iets dat we horen daadwerkelijk van God is zullen we ook de Bijbel als uitgangspunt moeten nemen.
c) Toetsen
Ook van ons christenen wordt iets gevraagd. God spreekt op tal van manieren tot ons. Maar in alle gevallen geldt deze regel van Paulus: ‘Beproef alle dingen, behoud het goede’ (1 Thess. 5:21). Mijn grote zorg is dat de aandacht bij het selecteren van sprekers de aandacht meer uitgaat naar de presentatie en het aangenaam klinken van de boodschap, dan naar de vraag of de verkondiging ook Bijbels is. Soms krijg je de indruk dat binnen bepaalde (met name evangelische) kringen alles prettig moet zijn om te lezen, aangenaam om te horen en aantrekkelijk om te zien, en de Bijbel hooguit nog een rol speelt als decor. Een dergelijk klimaat is alleen mogelijk als wij als lezers, toehoorders en toeschouwers kritiekloos alles meemaken en niet de moeite nemen om zelf te toetsen. Te toetsen aan het Woord van God.
In Handelingen lezen we dat de Joden in Berea ‘edeler van gezindheid’ waren dan die van Thessalonica, omdat zij onderzochten of datgene wat Paulus zei ook klopt. Hier staat niet dat zij edeler waren omdat ze aannamen wat Paulus verkondigde, maar juist dat zij zijn woorden toetsten. Zo werk de Heilige Geest. Juist door datgene wat we horen te verwerken en te toetsen wordt duidelijk wat God ermee tot ons te zeggen heeft.
In mijn beleving is de grootste bedreiging voor de kerk het ‘goed gevoel geloof’. Het geloof dat God iedereen aanvaardt zoals hij of zij is, God altijd aanwezig is en je altijd alle problemen bij Hem kwijt kunt. Is dat dan niet waar? Zeker wel, maar het is slechts de helft. Want God heeft on té lief om ons te laten zoals we zijn, en God roept ook op tot gehoorzaamheid en strijd tegen alles wat ons kan wegvoeren van Hem verdaan. Een half evangelie is een hele dwaalleer. Een dwaalleer die op dit moment aan het opkomen is. Een dwaalleraar die ruime krijgt op het moment dat we alleen maar op ons gevoel afgaan en niet de Bijbel als uitgangspunt nemen voor onze beoordeling.
Dit betekent niet dat we gelijk iemands intenties ter discussie moeten stellen. Dat is niet aan ons. Maar we moeten wel datgenen wat gezegd wordt toetsen.
5. Fundering
In het vorige visioen zagen we hoe de tempel gefundeerd is op een bijzondere steen: ‘Want zie, wat betreft de steen die Ik voor Jozua neergelegd heb, op die ene steen zullen zeven ogen zijn’ (Zach. 3:9). In dit visioen wordt opnieuw gesproken over deze zeven ogen van God. Deze ogen zijn beeld van de aanwezigheid van God. En ze zijn blij. Daarom zal God Zelf ervoor zorgen dat het project slaagt, ondanks het feit dat het begin nog maar klein is.
Dit is waar het om gaat. Als het fundament ligt in de aanwezigheid van God, dan zal het werk in Gods Koninkrijk slagen. Ondanks alle tekortkomingen van ons mensen. Ondanks weerstand van anderen. Ondanks het feit dat het in onze ogen maar klein en gering is. Als het fundament goed is, dan zal God ervoor zorgen.
6. Klein begin
In Ezra 3:10-13 lezen we over de gemengde gevoelens van het volk. Enerzijds vreugde over het beginnen met de herbouw, maar anderzijds verdriet over de enorme taak die te wachten staat: ‘En het volk kon geen onderscheid maken tussen het geluid van het vreugdegejuich en het geluid van het huilen van het volk, want het volk hief een groot gejuich aan en het geluid werd tot ver gehoord’ (Ezra 3:10).
Het is een gevoel dat we herkennen. Zoals hiervoor al even vermeld leven we in een wereld waarin iedereen op jacht lijkt te zijn naar kijkcijfers, volgers, ‘likes’ en ‘views’. En als het gaat om kerken dan zijn we geneigd om met een enigszins jaloerse blik te kijken naar (zeer) grote gemeentes. Want groot is succesvol. Denken we. Want het merkwaardige feit is dat landen waar de kerk groeit geen megakerken hebben. En in landen met megakerken groeit het christendom niet. Sterker nog, uit onderzoek is gebleken dat megakerken vooral goed zijn in het opeten van kleine gemeentes, en leden van megakerken veel minder betrokken zijn hun gemeente dan leden van kleinere kerken. Wat zou in Gods ogen succesvol zijn betekenen?
De vraag die we ons moeten stellen is welk fundament de gemeente heeft en of het inderdaad gevoed wordt door het zuivere vloeibare goud van Gods Geest. Als we ons als doel stellen om hoe dan ook groot te willen worden als gemeente dan is de verleiding erg groot om keuzes te maken die het werk van Gods Geest in de weg staan.
Dat neemt niet weg dat ook ik ernaar verlang dat vele duizenden in mijn regio zich bij onze gemeente zullen aansluiten. Maar uitsluitend als we als gemeente gefundeerd blijven op Gods fundament en gevoed door Zijn Heilige Geest. Want een gemeente die alleen maar wil groeien om groot te zijn valt in veel verleidingen. Zoals de verleiding van het ‘goed gevoel geloof’ dat als fastfood op dit moment christenen voedt.
7. Slotopmerking
Het visioen van Zacharia heeft een duidelijke boodschap. God wil door Zijn Geest het werk in Zijn Koninkrijk voeden. Maar deze belofte van God gaat gepaard met een opdracht om daadwerkelijk op zoek te gaan naar de zuivere olijfolie, het vloeibare goud dat God wil geven.
Paulus geeft de volgende waarschuwing: ‘Want er zal een tijd komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar dat zij zullen zoeken wat het gehoor streelt, en voor zichzelf leraars zullen verzamelen overeenkomstig hun eigen begeerten’ (2 Tim. 4:3). Ik denk dat de tijd waar Paulus hier over spreekt inmiddels is aangebroken.
Bas Krins – augustus 2020