Inleiding
In de Bijbel vormt het begin van Genesis, om precies te zijn Gen. 1-11, een apart deel. Een deel dat heel veel discussie oproept. Over een jonge of oude aarde, over scheppingstheorie en evolutietheorie, over geloof en wetenschap, wel of geen oerknal, en tal van andere aspecten. Waar was het paradijs, was de zondvloed inderdaad wereldwijd, enz. Deze discussies kunnen echter het zicht op de belangrijkste vraag wegnemen. Want de eigenlijke vraag moet zijn: wat is de betekenis van dit deel van de Bijbel? Waarom staat het in de Bijbel en wat wil het ons zeggen? Dit artikel wil een bijdrage leveren aan het beantwoorden van deze vraag. Daarbij is met name gebruik gemaakt van inzichten van een hedendaagse (literair-orthodoxe) Joodse geleerde (met name Jonathan Grossman; Creation, the story of the beginnings).
Om de betekenis van dit deel van de Bijbel beter te begrijpen is het nodig om aandacht te hebben voor het taalgebruik en de literaire structuur. En dat is wat dit artikel probeert te doen.
Een zelfstandig deel
Vanaf Gen. 12 lezen we de geschiedenis van Abraham, Izaäk en Jacob. De geschiedenis van het ontstaan van het volk Israël. De tekst heeft de inhoud en stijl van een oud-oosterse historische vertelling. De eerste elf hoofdstukken hebben echter een geheel andere inhoud en stijl, en daarmee onderscheidt dit deel van Genesis zich van het vervolg. Dit betekent ook dat op een andere manier met de tekst moeten omgaan. De betekenis van de tekst reikt verder dan de historische vertelling. De tekst nodigt ons uit om te zoeken naar de betekenis van de symbolen en menselijke karakters.
De schepping
De vertelling van de schepping is een zorgvuldig opgebouwde tekst. Dat zien we in het volgende overzicht:
dag 1 | En God zei: | 3. Laat er licht zijn! | 4. En God zag het licht dat het goed was. |
dag 2 | En God zei: | 6. Laat er een gewelf zijn in het midden van het water. | |
dag 3 | En God zei: | 9. Laat het water dat onder de hemel is, in één plaats samenvloeien en laat het droge zichtbaar worden! | 10. en God zag dat het goed was. |
En God zei: | 11. Laat de aarde groen doen opkomen | 12. En God zag dat het goed was. | |
dag 4 | En God zei: | 14. Laten er lichten zijn aan het hemelgewelf om scheiding te maken tussen de dag en de nacht. | 18. En God zag dat het goed was. |
dag 5 | En God zei: | 20. Laat het water wemelen van wemelende levende wezens; en laten er vogels boven de aarde vliegen, langs het hemelgewelf! | 21. En God zag dat het goed was. |
dag 6 | En God zei: | 24. Laat de aarde levende wezens naar hun soort voortbrengen | 25. En God zag dat het goed was. |
En God zei: | 26. Laten Wij mensen maken naar Ons beeld
| ||
En God zei: | 29. Zie Ik geef u al het zaaddragende gewas dat op heel de aarde is, en alle bomen waaraan zaaddragende boomvruchten zijn | 31. En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed |
Tot negen maal toe lezen we ‘En God zei’. En in zes gevallen wordt dit gevolgd door de uitspraak ‘En God zag dat het goed was. De tweede keer ontbreekt deze uitspraak, vermoedelijk omdat de scheiding van water en water, zoals er letterlijk staat, pas compleet is als de aarde en de zee worden gescheiden. Vervolgens valt op dat als de mensen geschapen worden, God evenmin zegt dat het goed was. De opmerking aan het einde van het scheppingsverhaal dat God alles zag wat Hij gemaakt had ‘en zie, het was zeer goed’ slaat niet terug op de schepping van de mens, maar op de gehele schepping. God heeft de mens geschapen met een vrije wil, en of de mens goed is zal moeten blijken uit wat de mens doet. Daarmee onderscheidt de mens zich van alle andere dingen die God heeft geschapen. Kortom, het is maar de vraag of de mens inderdaad goed is, en die vraag komt al op bij de schepping.
De unieke positie van de mens wordt ook duidelijk als we zien hoe de negen keer dat God spreekt op te delen is in tweetallen op basis van een aantal kernwoorden.
1 | En God zei: Laat er licht zijn! (…) en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. En God noemde het licht dag en de duisternis noemde Hij nacht. | 5 | En God zei: Laten er lichten zijn aan het hemelgewelf om scheiding te maken tussen de dag en de nacht; (…) En God plaatste ze aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde, om de dag en de nacht te beheersen en om scheiding te maken tussen het licht en de duisternis. |
2 | En God zei: Laat er een gewelf zijn in het midden van het water, en laat dat scheiding maken tussen water en water! En God maakte dat gewelf en maakte scheiding tussen het water dat onder het gewelf is, en het water dat boven het gewelf is. En het was zo. En God noemde het gewelf hemel. | 6 | En God zei: Laat het water wemelen van wemelende levende wezens; en laten er vogels boven de aarde vliegen, langs het hemelgewelf! |
3 | En God zei: Laat het water dat onder de hemel is, in één plaats samenvloeien en laat het droge zichtbaar worden! En het was zo. En God noemde het droge aarde en het samengevloeide water noemde Hij zeeën; en God zag dat het goed was. | 7 | En God zei: Laat de aarde levende wezens naar hun soort voortbrengen: (…) En God maakte de wilde dieren van de aarde naar hun soort, het vee naar hun soort, en alle kruipende dieren van de aardbodem naar hun soort. |
8 | En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; (…) | ||
4 | En God zei: Laat de aarde groen doen opkomen, zaaddragend gewas, vruchtbomen, die naar hun soort vrucht dragen, waarin hun zaad is op de aarde! (…) En de aarde bracht groen voort, zaaddragend gewas naar zijn soort en bomen die vrucht dragen waarin hun zaad is, naar hun soort. | 9 | En God zei: Zie Ik geef u al het zaaddragende gewas dat op heel de aarde is, en alle bomen waaraan zaaddragende boomvruchten zijn; dat zal u tot voedsel dienen. |
Deze indeling laat zien dat voor alle momenten dat God iets zegt er een parallel is, behalve voor de schepping van de mens. Dit laat de unieke positie van de mens zien.
Tot slot nog een derde indeling. De zes scheppingsdagen kunnen opgedeeld worden in twee groepen van drie:
Bij de eerste en de vierde dag is er sprake van licht en duisternis, dag en nacht. Op de eerste dat wordt het licht geschapen, en op de vierde dag de zon, maan en sterren.
Bij de tweede en vijfde dag is er sprake van water en lucht. Op de tweede dag worden ‘water en water’ gescheiden, en op de vijfde dag schept God de vogels en zeedieren.
Op de derde dag maakt God scheiding tussen aarde en zee. Op de zesde dag maakt Hij de bewoners van de aarde, namelijk de landdieren en de mens.
Deze indeling heeft een geheel andere bedoeling. Op deze manier wordt namelijk duidelijk dat de zevende dag apart gezet is als rustdag.
Als we letten op de structuur van het scheppingsverhaal dan is duidelijk dat deze wil aangeven dat God de hemel en de aarde heeft gemaakt, maar dat bovenal de bijzondere positie van de mens wordt benadrukt. De mens is als enige geschapen met een vrije wil.
De zondeval
De geschiedenis van de zondeval heeft een opvallende chiastisch (spiegelbeeldige) opbouw. Dat ziet er als volgt uit:
> A. Er waren nog geen veldstruiken en veldgewassen op de aarde, want er was geen mens om de aarde te bewerken. God schept de mens. In het oosten wordt een hof in Eden geplant. In het midden ervan plaatst God de boom des levens, en de boom van kennis van goed en kwaad. De mens wordt in de hof geplaatst om die te bewerken en te onderhouden. God gebied de mensen om niet te eten van de boom van de kennis van goed en kwaad.
>> B God schept dieren op het land en vogels, en Adam geeft ze namen. Uit een rib van Adam wordt een vrouw gemaakt. Zij waren beiden naakt, maar schaamden zich niet.
>>> C De slang overtuigt de vrouw om te eten van de boom van kennis van goed en kwaad. De man eet eveneens van de boom.
>>>> D Gesprek tussen God en Adam en zijn vrouw. Adam en zijn vrouw verbergen zich want ze zijn naakt. De man beschuldigt de vrouw, de vrouw beschuldigt de slang.
>>> C’ De slang wordt gestraft (moet stof gaan eten), de vrouw wordt gestraft (zal met moeite zwanger zijn) en de man wordt gestraft (zal moeten zwoegen om de aarde te bewerken.
>> B’ Adam geeft zijn vrouw de naam Eva. God maakt voor Adam en voor zijn vrouw kleren van huiden.
> A’ Adam en Eva worden verbannen van de hof van Eden om ze weg te houden van de boom des levens om de aardbodem te bewerken. Aan de oostzijde worden cherubs geplaatst.
Het meest opvallende van deze structuur is dat niet de zondeval zelf in het midden staat, maar het gesprek tussen God en Adam en Eva. Het gesprek waarin ze weglopen voor hun eigen verantwoordelijkheid.
Nu komt de vraag wat nu precies de zonde is. Dat is natuurlijk het eten van de verboden vrucht. Maar waarom leidt dat tot intellectuele kennis en het besef dat ze naakt zijn? Als we goed nadenken dan roept dat vragen op. Dat wat gebeurt door het eten van de verboden vrucht heeft een opvallende parallel met de gebruikelijke ontwikkeling van een kind tot een volwassene. Een pasgeboren kind heeft geen weet van goed en kwaad. En een klein kind schaamt zich ook niet voor zijn naaktheid. Maar als kinderen opgroeien gaan ze besef krijgen van het feit dat sommige dingen goed zijn en andere dingen kwaad. En komt er ook een leeftijd dat ze zich gaan schamen voor hun naaktheid. Later gaan de kinderen het huis uit en beginnen ze een leven voor zichzelf. We zien dat dit leven niet zonder moeite is. De aarde zal slechts door zwoegen haar vrucht brengen, en kinderen zullen met pijn op de wereld gezet worden.
Wat we leren van deze geschiedenis is dat de mens geneigd is om in opstand te komen tegen God. Groei naar volwassenheid leidt er toe dat we God de rug toekeren. Onze vrije wil is van nature niet op God gericht. En de kernvraag is of we bereid zijn daarover eerlijk tegenover onszelf en tegenover God te zijn. Deze geschiedenis maakt ook duidelijk wat de consequentie is. We zijn gescheiden van de boom des levens. De weg terug is geblokkeerd. En dat roept de vraag op: hoe nu verder?
Valse starts
De geschiedenis van de mensheid begint met een opeenvolging van valse starts. Adam en Eva worden het paradijs uitgezet. We lezen dan:
En tegen Adam zei Hij: Omdat u geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw en van die boom gegeten hebt waarvan Ik u geboden had: U mag daarvan niet eten, is de aardbodem omwille van u vervloekt; met zwoegen zult u daarvan eten, al de dagen van uw leven (Gen. 3:17).
Maar ook het vervolg van deze geschiedenis is teleurstellend: Kaïn vermoordt zijn broer Abel. Er komt nieuwe hoop als Adam en Evan een derde zoon krijgen, Seth. Als zijn nakomeling Noach wordt geboren lezen we een bericht van hoop:
En hij gaf hem de naam Noach, en zei: Deze zal ons troosten over ons werk en over het zwoegen van onze handen, vanwege de aardbodem, die door de HEERE vervloekt is (Gen 5:29).
Opnieuw volgt er echter teleurstelling en aan de vooravond van de vloed lezen we:
En de HEERE zag dat de slechtheid van de mens op de aarde groot was, en dat al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht waren. Toen kreeg de HEERE er berouw over dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het bedroefde Hem in Zijn hart. En de HEERE zei: Ik zal de mens, die Ik geschapen heb, van de aardbodem verdelgen, van de mens tot het vee, tot de kruipende dieren en tot de vogels in de lucht toe, want Ik heb er berouw over dat Ik hen gemaakt heb (Gen. 6:5-7).
Aan het einde van de zondvloed lezen we opnieuw over de hoop:
En de HEERE rook die aangename geur, en de HEERE zei in Zijn hart: Ik zal de aardbodem voortaan niet meer vervloeken vanwege de mens; de gedachtespinsels van het hart van de mens zijn immers slecht, van zijn jeugd af; en Ik zal voortaan niet al het levende meer doden, zoals Ik gedaan heb (Gen. 8:21).
Na de zondvloed is er een nieuwe start. Het klinkt alsof God erin berust dat de mens slecht is. En Hij niet opnieuw de aarde om die reden zal vernietigen. En de vraag komt naar boven: wat wordt dan het plan dat ervoor moet gaan zorgen dat de mens God gaat dienen? Dat lezen vanaf Gen. 12, als God Abraham roept.
De zondvloed: herschepping
De zondvloed is de geschiedenis van de herschepping. Dat blijkt uit een vergelijking van het taalgebruik in Gen. 1 met het taalgebruik in Gen. 8. Het is duidelijk dat de geschiedenis van de zondvloed is opgebouwd naar het patroon van de geschiedenis van de schepping.
en de Geest van God zweefde boven het water | en God liet wind [zelfde woord als ‘geest’] over de aarde gaan, zodat het water bedaarde |
En God maakte dat gewelf en maakte scheiding tussen het water dat onder het gewelf is, en het water dat boven het gewelf is | Ook werden de bronnen van de watervloed en de sluizen van de hemel gesloten, en de regen uit de hemel werd gestopt. |
Laat het water dat onder de hemel is, in één plaats samenvloeien en laat het droge zichtbaar worden | En gaandeweg werd het water minder, (...). In de tiende maand, op de eerste dag van de maand, werden de toppen van de bergen zichtbaar. |
vruchtbomen, die naar hun soort vrucht dragen, waarin hun zaad is op de aarde | en zie, er was een afgebroken olijfblad in haar snavel |
Laten er lichten zijn aan het hemelgewelf om scheiding te maken tussen de dag en de nacht | En de duif kwam naar hem toe tegen de avond |
laten er vogels boven de aarde vliegen, langs het hemelgewelf | Hij liet de duif los, maar zij keerde niet meer naar hem terug. |
En God zei: Laat de aarde levende wezens naar hun soort voortbrengen: vee, kruipende dieren en wilde dieren van de aarde, naar zijn soort! En het was zo. En God maakte de wilde dieren van de aarde naar hun soort, het vee naar hun soort, en alle kruipende dieren van de aardbodem naar hun soort. En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. | Ga de ark uit, u, uw vrouw, uw zonen en de vrouwen van uw zonen met u. Laat al de dieren die bij u zijn van alle vlees, de vogels, het vee en alle kruipende dieren, die over de aarde kruipen, met u naar buiten gaan, zodat zij zich overvloedig uitbreiden op de aarde en vruchtbaar zijn en talrijk worden op de aarde. Toen ging Noach naar buiten, en zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen met hem. Alle dieren, alle kruipende dieren en alle vogels, alles wat zich op de aarde beweegt, overeenkomstig hun soorten, gingen de ark uit. |
Toen God op de zevende dag Zijn werk, dat Hij gemaakt had, voltooid had, rustte Hij op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. En God zegende de zevende dag en heiligde die, want daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat God schiep door het te maken. | En Noach bouwde een altaar voor de HEERE; en hij nam van al het reine vee en van alle reine vogels, en bracht brandoffers op dat altaar. En de HEERE rook die aangename geur, en de HEERE zei in Zijn hart: Ik zal de aardbodem voortaan niet meer vervloeken vanwege de mens; de gedachtespinsels van het hart van de mens zijn immers slecht, van zijn jeugd af; en Ik zal voortaan niet al het levende meer doden, zoals Ik gedaan heb. Voortaan, al de dagen van de aarde, zullen zaaitijd en oogsttijd, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht niet ophouden. |
En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen | Toen zegende God Noach en zijn zonen en Hij zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk en vervul de aarde! Vrees en schrik voor u zal er zijn bij alle dieren van de aarde en bij alle vogels in de lucht, bij alles wat over de aardbodem kruipt en bij alle vissen in de zee; zij zijn in uw hand gegeven. |
En God zei: Zie Ik geef u al het zaaddragende gewas dat op heel de aarde is, en alle bomen waaraan zaaddragende boomvruchten zijn; dat zal u tot voedsel dienen. | Alles wat zich beweegt, waarin leven is, zal u tot voedsel dienen; Ik heb het u allemaal gegeven, evenals het groene gewas. |
Aan Adam en Evan werd de opdracht gegeven om vruchtbaar te zijn. Aan het begin van de zondvloedgeschiedenis lezen we dat de mensheid talrijk was geworden, maar dat ze slecht waren. Vervolgens wordt aan Noach opnieuw de opdracht gegeven om zich te vermenigvuldigen. Zo zien we hoe de geschiedenis zich herhaalt.
De dronkenschap van Noach
Ook de geschiedenis van de dronkenschap van Noach heeft een opvallend parallel met de geschiedenis van Adam en Eva. Opnieuw een geschiedenis die zich herhaalt. Adam en Eva werden uit het paradijs gejaagd en de slang wordt vervloekt; de geschiedenis van de dronkenschap van Noach leidt ertoe dat Cham wordt vervloekt.
En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen! En God zei: Zie Ik geef u al het zaaddragende gewas dat op heel de aarde is, en alle bomen waaraan zaaddragende boomvruchten zijn; dat zal u tot voedsel dienen. | Toen zegende God Noach en zijn zonen en Hij zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk en vervul de aarde! Vrees en schrik voor u zal er zijn bij alle dieren van de aarde en bij alle vogels in de lucht, bij alles wat over de aardbodem kruipt en bij alle vissen in de zee; zij zijn in uw hand gegeven. Alles wat zich beweegt, waarin leven is, zal u tot voedsel dienen; Ik heb het u allemaal gegeven, evenals het groene gewas |
toen vormde de HEERE God de mens uit het stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens tot een levend wezen. Ook plantte de HEERE God een hof in Eden, in het oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij gevormd had. | En Noach werd landbouwer [lett. man van de aardbodem] en plantte een wijngaard. |
en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en hij at ervan. | Hij dronk van de wijn en werd dronken |
En zij waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw, maar zij schaamden zich niet. | en hij ontkleedde zich midden in zijn tent. |
En de vrouw zag dat die boom goed was om ervan te eten en dat hij een lust was voor het oog, ja, een boom die begerenswaardig was om er verstandig door te worden; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en hij at ervan. | En Cham, de vader van Kanaän, zag de naaktheid van zijn vader en vertelde het aan zijn beide broers buiten. |
Toen werden de ogen van beiden geopend en zij merkten [lett. kwamen te weten] dat zij naakt waren. | Toen ontwaakte Noach uit zijn roes en kwam hij te weten wat zijn jongste zoon hem aangedaan had. |
Toen zei de HEERE God tegen de slang: Omdat u dit gedaan hebt, bent u vervloekt | Hij zei: Vervloekt is Kanaän |
Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, maar hij zal over u heersen. | Laat hij voor zijn broers een dienaar van dienaren zijn |
En de HEERE God maakte voor Adam en voor zijn vrouw kleren van huiden en kleedde hen daarmee. | Toen namen Sem en Jafeth een kleed, legden het op hun beider schouders, liepen achteruit en bedekten de naaktheid van hun vader |
En plaatste ten oosten van de hof van Eden de cherubs | Laat God Jafeth uitbreiden en laat hij in de tenten van Sem wonen |
De betekenis is duidelijk. De zondvloed had een nieuwe start moeten zijn. Maar de geschiedenis herhaalt zich en opnieuw lijkt het een valse start te zijn. Dit is niet hoe God het bedoeld had.
Torenbouw van Babel
De geschiedenis herhaalt zich. Dat is het refrein van Gen. 1-11. De mensheid vermenigvuldigt zich, maar opnieuw keert men zich tegen God. Dat spanningsveld wordt duidelijk als we letten op de opbouw van de geschiedenis van de torenbouw van Babel.
> A. Heel de aarde had één taal en eendere woorden.
>> B. En het gebeurde, toen zij naar het oosten trokken, dat zij een vlakte in het land Sinear vonden. Daar gingen zij wonen.
>>> C. En zij zeiden allen tegen elkaar: Kom, laten wij kleiblokken maken en die goed bakken! En de kleiblokken dienden hun tot steen en het asfalt diende hun tot leem.
>>>> D En zij zeiden: Kom, laten wij voor ons een stad bouwen, en een toren waarvan de top in de hemel reikt, en laten we voor ons een naam maken, anders worden wij over heel de aarde verspreid!
>>>> D’ Toen daalde de HEERE neer om de stad en de toren te zien die de mensenkinderen aan het bouwen waren,
>>> C’ en de HEERE zei: Zie, zij vormen één volk en hebben allen één taal. Dit is het begin van wat zij gaan doen, en nu zal niets van wat zij zich voornemen te doen, voor hen onmogelijk zijn. Kom, laten Wij neerdalen en laten Wij hun taal daar verwarren, zodat zij geen van allen elkaars taal zullen begrijpen.
>> B’ Zo verspreidde de HEERE hen vandaar over heel de aarde, en zij hielden op met het bouwen van de stad.
> A’ Daarom gaf men haar de naam Babel; want daar verwarde de HEERE de taal van heel de aarde, en vandaar verspreidde de HEERE hen over heel de aarde.
In de eerste vier verzen lezen we over de mensen die een toren willen bouwen, in de vier erop volgende verzen lezen we in omgekeerde volgorde over de reactie van God. Hij zorgt ervoor dat de mensheid zich verspreid over de aarde. Er is ook een opvallende tekstuele overeenkomst tussen het einde van de geschiedenis van het paradijs en het einde van de geschiedenis van de torenbouw.
Toen zei de HEERE God: Zie, de mens is geworden als één van Ons, omdat hij goed en kwaad kent. Nu dan, laat hij zijn hand niet uitsteken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij eeuwig zou leven! | en de HEERE zei: Zie, zij vormen één volk en hebben allen één taal. Dit is het begin van wat zij gaan doen, en nu zal niets van wat zij zich voornemen te doen, voor hen onmogelijk zijn. |
Daarom zond de HEERE God hem weg uit de hof van Eden, om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was. | Zo verspreidde de HEERE hen vandaar over heel de aarde, en zij hielden op met het bouwen van de stad. |
Abraham
Feitelijk vormt het gehele eerste deel van Genesis een inleiding op de geschiedenis van Abraham en zijn nakomelingen.
God heeft de mens geschapen met een eigen wil. Dit leidt er echter toe dat de mens zich verzet tegen God en gescheiden raakt van de boom des levens. En in plaats van te erkennen dat men geneigd is God ongehoorzaam te zijn en Gods leiding te zoeken, raakt de mens steeds verder van God verwijderd. Dat is de aanleiding tot de zondvloed. Maar dat brengt geen oplossing. Want ook de nakomelingen van Noach gaan uiteindelijk de verkeerde kant op en de torenbouw van Babel laat zien dat men nog steeds God niet wil dienen. Dan komt God met een ander plan. Hij kiest Abraham uit, om uit hem een volk te laten groeien dat Hem zal dienen. Als voorbeeld voor de rest van de wereld. Niet om de rest van de wereld uit te sluiten, maar juist om de rest van de wereld jaloers te maken zodat zij zich ok zouden willen aansluiten bij Gods volk. Dat is de geschiedenis van Abraham, izak en Jacob.
De toekomst
God had de wereld goed geschapen. Maar door de vrije wil van de mens komt Gods bedoeling niet tot vervulling. God stuurt de mensen uit het paradijs. Dan start God als het ware opnieuw. God begint een nieuwe wereld. Maar het perspectief op de vervulling van Gods oorspronkelijke bedoeling blijft bestaan. De tabernakel, en later de tempel, zijn een beeld van het feit dat God wil dat eens de mensen samen met God zullen wandelen. Een beeld waarvan wij in Openb. 21:3 de vervulling zien: En ik hoorde een luide stem uit de hemel zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn en hun God zijn.
Slotopmerkingen
Dit artikel zal zeker niet het einde betekenen van de discussie over Gen. 1-11. Het is mijn intentie om aandacht te vragen voor het feit dat we elke tekst in de Bijbel moeten lezen zoals het oorspronkelijk bedoeld is. En dan valt op dat Gen. 1-11 een geheel eigen karakter heeft. En een tekst is dat zeer zorgvuldig is opgebouwd. Als we letten op die opbouw en de manier waarop met de Hebreeuwse taal is gespeeld, dan wordt de betekenis duidelijk. Dan zien we dat God de men liefheeft ondanks zijn falen en werkt aan een heilsplan voor Zijn volgelingen. Hoe dat eruit ziet wordt duidelijk als we verder lezen vanaf de geschiedenis van Abraham.
Bas Krins – oktober 2022