De geschiedenis van Salomo spreekt altijd bijzonder tot de verbeelding. Zijn wijsheid en rijkdom zijn spreekwoordelijk. Als we de geschiedenis in de Bijbel lezen dan eindigt het verhaal echter in mineur. Aan het einde van zijn leven laat hij zich verleiden tot het dienen van afgoden. En zo komt er een einde aan het grote rijk Israël. Het rijk valt uiteen in een 10-stammenrijk en een 2-stammenrijk. Toch is het verhaal genuanceerder. Salomo was niet alleen ontrouw aan het einde van zijn leven, maar al veel eerder overtrad hij Gods geboden.
In het Oude Testament wordt een deel van de geschiedenis tweemaal verteld. We hebben de weergave van 1 en 2 Samuël en 1 en 2 Koningen, en de weergave van 1 en 2 Kronieken. Hoewel er een overlap in lijkt te zitten, zijn de accenten duidelijk verschillend. Samuël/Koningen wil met name duidelijk maken hoe het ooit zover heeft kunnen komen dat het volk in ballingschap is gevoerd. De kerntekst is 2 Kon. 17:7-23, dat begint met: ‘Dit alles gebeurde omdat de Israëlieten zondigden tegen de HEER, hun God, die hen had bevrijd uit de handen van de farao, de koning van Egypte, en hen uit Egypte had weggeleid. Ze waren andere goden gaan vereren en volgden de levenswijze van de volken die de HEER voor hen verdreven had en de bepalingen die de koningen van Israël zelf uitvaardigden’. Kronieken legt veel meer de nadruk op de doorgaande lijn van God met Zijn volk; de lijn van Israël naar David, het tweestammenrijk, de terugkeer van de rest uit de ballingschap en de herbouw van Jeruzalem. Kronieken begint daarom met geslachtsregisters en na Salomo wordt wel de geschiedenis van het 2-stammenrijk weergegeven en niet de geschiedenis van het 10-stammenrijk.
Met name als we de geschiedenis van Salomo in Koningen lezen dan wordt al snel duidelijk dat de zonden van Salomo niet beperkt bleven tot de afgodendienst aan het einde van zijn leven. Het leven van Salomo wordt nadrukkelijk gespiegeld aan de wet van God zoals we die lezen in Deut. 17: 14-17 ‘Wanneer u in het land gekomen bent dat de HEER, uw God, u zal geven en u het in bezit hebt genomen en er woont, zegt u misschien: ‘Laten we een koning aanstellen, net zoals de volken om ons heen.’ Dat is geoorloofd: u mag uit uw midden iemand die door de HEER, uw God, zal worden uitgekozen, als koning aanstellen. Maar het mag niet iemand uit een ander land of van een ander volk zijn. Hij mag geen paarden gaan houden, want hij zou zijn volksgenoten naar Egypte kunnen terugsturen om voor uitbreiding van zijn stallen te zorgen, in strijd met de waarschuwing van de HEER dat we nooit meer die weg terug mogen gaan. Evenmin is het de koning toegestaan er veel vrouwen op na te houden, want dat zou hem tot afgodendienst kunnen verleiden. En verder mag hij ook geen zilver en goud ophopen’.
Al in 1 Kon. 5 kunnen we lezen over de extreme weelde van Salomo. En als we in 1 Kon. 7 lezen over de bouw van het paleis dan komen we openlijk de kritiek al tegen; Salomo deed over de bouw van zijn eigen huis aanzienlijk langer dan over de bouw van de tempel, het huis van God. Namelijk 13 jaar tegenover 7 jaar. De beschrijving van de rijkdom van Salomo is in Koningen veel uitgebreider dan in Kronieken. De reden is duidelijk; de schrijver van Koningen wilde aangeven hoezeer Salomo zilver en goud aan het ophopen was tegen het gebod van de Heer in. De samenwerking met Hiram voor de bouw van de tempel (1 Kon. 5) wordt voortgezet om rijkdommen voor de koning te importeren (1 Kon. 10:11,22). En de wijsheid die Salomo kreeg 'om te onderscheiden tussen goed en kwaad', blijkt opeens een bron van inkomsten voor Salomo te zijn geworden (1 Kon. 10:24-25). Salomo zou een wijsheid krijgen zoals er voor en na hem nooit meer iemand zal hebben (1 Kon. 3:12), maar verderop lezen we dat Salomo van de Koningin van Sheba een grote hoeveelheid specerijen ontvangt als nooit meer nadien gebeurt is (1 Kon. 10:11), gebruikt Salomo sandelhout van een kwaliteit die nooit meer nadien gezien is (1 Kon. 10:12) en bouwt hij een troon als nooit meer nadien gemaakt is (1 Kon. 10:20). De woordspeling is duidelijk.
Het tweede punt is het houden van paarden. We lezen in 1 Kon. 5 dat Salomo grote aantallen paarden en ruiters had. Ook dit is tegen het gebod van God. Hij had Zijn volk bevrijd uit Egypte en wilde niet dat men terug zou gaan naar Egypte. Om paarden te kunnen aanschaffen moest men naar Egypte gaan, en we lezen inderdaad ook dat Salomo zijn paarden daar vandaan haalde. Zo lezen we in 1 Kon. 10:29: ‘Een wagen kostte in Egypte zeshonderd sjekel zilver, een paard honderdvijftig’.
En - ten derde - ook de grote harem van 700 vrouwen en 300 bijvrouwen past niet in het beeld van de koning dat Deut. 17 geeft. Sterker nog, het was voor elke Israëliet verboden om zich in te laten met vreemde vrouwen: ‘Sta ook geen huwelijksverbintenissen met hen toe; sta uw dochter niet af aan een van hun zonen en zoek bij hen geen vrouw voor uw eigen zoon. Want zij zouden uw kinderen ertoe verleiden de HEER ontrouw te worden en andere goden te dienen. Daarmee zou u zijn toorn over u afroepen en dat zou u meteen met de dood moeten bekopen’. (Deut. 7:3-4; zie ook Ex. 34:16). En het is deze waarschuwing die de schrijver van 1 Kon. aanhaalt bij de beschrijving van de harem van Salomo.
In de vierde plaats wil ik wijzen op een punt dat in eerste instantie minder opvalt, maar voor de oplettende lezer wel duidelijk is. Het volk mocht het gebied van de Edomieten, die in Seïr wonen, niet in bezit nemen, omdat het afstammelingen van Ezau waren (Deut. 2:4; 23:7). Datzelfde geldt voor het gebied van de Moabieten en Ammonieten (Deut. 2:9 en 18-19). Dit waren namelijk nakomeling van Lot. Toch werden deze volkeren wel overwonnen. Edom werd door David ingenomen (2 Sam. 8:14). Evenals Moab (2 Sam. 8:2) en Ammon (2 Sam. 12:31). Ook onder Salomo bleven deze volken onderworpen. Salomo nam voor zich ook vrouwen uit deze volken (1 Kon. 11:1) en dienden hun goden (1 Kon. 11:5,7). Na Salomo lezen we met enige regelmaat over oorlogen van Israël tegen Edom, Moab en Ammon. Als deze drie volken gezamenlijk tegen Josafat optrekken, dan verwijst Josafat naar het feit dat indertijd God het niet toegestaan had om deze volken te vernietigen (2 Kron. 20:10). De indruk wordt sterk gewekt dat Salomo ook wat betreft de omvang van zijn land te ver was gegaan (net als David), maar een duidelijke afkeuring hierover ontbreekt.
Het handelen van Salomo laat niet alleen een gebrek aan trouw aan de geboden van God zien, maar ook een gebrek aan vertrouwen op de beloften van God. Als Salomo door God wordt gevraagd wat hij wil hebben, en Salomo om wijsheid vraagt, dan antwoord God hem: ‘Omdat u hierom gevraagd hebt, en niet gevraagd hebt om een lang leven voor uzelf; omdat u niet om rijkdom voor uzelf hebt gevraagd en niet om de dood van uw vijanden hebt gevraagd, maar om inzicht hebt gevraagd voor uzelf om naar rechtszaken te kunnen luisteren, zie, daarom doe Ik overeenkomstig uw woorden: zie, Ik geef u een wijs en verstandig hart, zodat uws gelijke er vóór u niet geweest is, en uws gelijke na u niet zal opstaan. En zelfs dat waar u niet om gevraagd hebt, geef Ik u: zowel rijkdom als eer, zodat niemand onder de koningen uws gelijke zal zijn, al uw dagen’ (1 Kon. 3:11-13). Deze belofte wordt nog eens herhaald nadat de tempel is gebouwd en ingewijd: ‘Ik heb uw gebed en uw smeekbede gehoord, die u voor Mijn aangezicht gesmeekt hebt. (…). En u, wanneer u voor Mijn aangezicht wandelt, zoals uw vader David met een volkomen hart en in oprechtheid gewandeld heeft, door te handelen overeenkomstig alles wat Ik u geboden heb, en u Mijn verordeningen en bepalingen in acht neemt, dan zal Ik de troon van uw koningschap over Israël voor eeuwig bevestigen, zoals Ik met betrekking tot uw vader David gesproken heb: Het zal u niet ontbreken aan een man op de troon van Israël’ (1 Kon. 9:3-5). Maar in plaats van te vertrouwen op Gods bescherming schaft Salomo een grote hoeveelheid paarden aan voor zijn leger. En Salomo neemt geen genoegen met het vermogen dat hij verwerft via zijn handel en contacten met buitenlandse vorsten, maar legt ook nog eens een grote belastingdruk aan zijn eigen volk op.
De waarschuwing uit de Thora wordt helaas bewaarheid. Het zijn inderdaad deze buitenlandse vrouwen die Salomo ertoe verleiden heidense goden te gaan aanbidden. De Heer wordt woedend en als straf wordt het rijk opgesplitst.
De weelde van Salomo werd feitelijk de oorzaak van de splitsing van het rijk. Immers, de belastingdruk van Salomo moet enorm geweest zijn. We lezen over de herendiensten die het volk moest uitvoeren, waarbij onder andere voorraadsteden werden gebouwd (1 Kon. 9:19). Het woord dat hier gebruikt wordt voor de voorraadsteden is hetzelfde als voor de steden die de Israëlieten als slaven moesten bouwen in Egypte (Ex. 1:11). Als Rechabeam na de dood van Salomo hem wil opvolgen vraagt het volk aan hem om de belastingdruk te verminderen. Rechabeam weigert, en het 10-stammenrjk scheidt zich af. Hiermee wordt de opsplitsing van het rijk een feit.
Ondanks alle wijsheid die Salomo gekregen had struikelt Salomo over de geboden van God. In plaats van genoegen te nemen met het vele goud en andere rijkdommen die hij door middel van de handel verwerft, maakt hij ook nog eens de belastingdruk van het volk loodzwaar. En in plaats van erop te vertrouwen dat God hem zal beschermen tegen de macht van de omliggende volken, schaft hij tegen het gebod van God in een grote hoeveelheid paarden aan om zo zijn militaire macht uit te breiden. En tot slot kan hij het niet nalaten om een grote harem op te bouwen om daarmee ongetwijfeld alle andere heersers uit die tijd aftroeven. Het wordt de ondergang van het grote rijk.
Bas Krins – januari 2016 / aangevuld mei 2018, mei 2021 en november 2023
(Leestip: Alex Israel; 1 Kings - Torn in two)