Bas Krins
Bijbelgetrouw christen zijn vandaag.

De les van Prediker


1.      Inleiding

Prediker is een bekend, maar ook een lastig te begrijpen boek. In het Jodendom is het is één van de zgn. feestrollen, één van de ‘megillot’. Men kent vijf feestrollen die worden verbonden aan vijf feesten:

-       Hooglied: wordt gelezen tijdens Pesach

-       Ruth: wordt gelezen tijdens het Wekenfeest

-       Esther: hoort bij Poeriem

-       Klaagliederen: verbonden met Tisja be’Av, de klaagdag over de val van Jeruzalem

-       Prediker: het boek van het Loofhuttenfeest

In de eerste vier gevallen is de relatie tussen de feestdag en het bijbehorende boek duidelijk. Maar waarom wordt tijdens het Loofhuttenfeest het boek Prediker gelezen? Het antwoord op deze vraag is de inleiding op de zoektocht naar het antwoord op de vraag wat de les van dit boek is.
Wat is het vrolijkste feest volgens de Thora? We zouden verwachten dat dit Pesach zou zijn, het feest van de Uittocht uit Egypte, de bevrijding uit de slavernij. Maar dat is het niet. Nergens wordt in de Thora over Pesach gesproken als een feest van vreugde (‘simcha’ in het Hebreeuws). In relatie met het Wekenfeest wordt slechts éénmaal gesproken over ‘zich verheugen’ (Deut. 16:11). Maar dit begrip ‘vreugde’ wordt driemaal gebruikt voor het Loofhuttenfeest (Lev. 23:40; Deut. 16:14, 15). Het Loofhuttenfeest is bij uitstek een vrolijk feest. En dat is opvallend als je je realiseert dat dan de lange en moeilijke reis door de woestijn wordt herdacht.
Toch, als we hierover nadenken, brengt ons dit bij de kern van de boodschap van Prediker. Als de Israëlieten in het Beloofde Land zijn aangekomen en daar wonen in hun huizen in een land dat overvloeit van melk en honing, dan is het goed om nog eens terug te denken aan die periode waarin voldoende eten en drinken helemaal niet vanzelfsprekend waren en men moest slapen in tenten. Het leven in Israël was veel comfortabeler dan in de woestijn, maar de geschiedenis laat zien hoe gemakkelijk men dan God vergeet. In de woestijnperiode leefde men veel meer vanuit het besef dat God dagelijks voor hen zorgde. En zoals we nog zullen zien kan het overdenken van Prediker daarbij ondersteunen.

  

2.      Structuur

De sleutel tot het begrijpen van Prediker is het inzicht dat er in feite twee personen aan het woord zijn, namelijk een criticus, de Kohelet (wat prediker betekent), en een verteller. De passages waarin de criticus aan het woord is, zijn nadrukkelijk geschreven in de eerste persoon enkelvoud (‘ik’), terwijl de overige passages zijn geschreven in de tweede of derde persoonsvorm.
In het Hebreeuwse taalgebruik van Prediker wordt dit sterk beklemtoond. Net als in het Latijn en het Grieks wordt de persoonsvorm van een werkwoord in het Hebreeuws aangegeven door de uitgangsvorm van het werkwoord te veranderen. In het Nederlands gebruiken we een persoonsvorm (ik, jij, hij, enz.) plus een werkwoordsvorm, terwijl in deze antieke talen dus de werkwoordsvorm gevolgd wordt door een uitgang die de persoonsvorm aangeeft. Nu kent het Hebreeuws uiteraard wel een woord voor ‘ik’, ‘jij’, ‘hij’, en de andere persoonsvormen. En het is mogelijk om een werkwoord met bijvoorbeeld een uitgang die de eerste persoon enkelvoud aangeeft te laten volgen door het woord ‘ik’. In feite staat er dan dus tweemaal ‘ik’ en krijgt het woord ‘ik’ een sterke nadruk. Deze taalconstructie wordt in Prediker 16 maal gebruikt[i]. En daarmee wordt stilistische het verschil tussen de passages in de ik-vorm en de andere passages beklemtoond. In dit artikel noemen we die andere passages die van de verteller.
Naast de passages van de criticus en de passages van de verteller is er duidelijk een proloog en de epiloog te onderscheiden in het boek. In deze twee passages wordt gesproken over de Prediker in de derde persoon:

-       Een en al vluchtigheid, zegt Prediker, een en al vluchtigheid, alles is vluchtig (Pred. 1:2)

-       Een en al vluchtigheid, zegt de Prediker, alles is vluchtig (Pred. 12:8)

Op basis van de gebruikte persoonsvormen ziet de indeling van het boek Prediker er als volgt uit:

1:1-11 proloog

      1:12-2:26 criticus

            3:1-11 verteller

     3:12-4:16 criticus

            4:17-5:11 verteller

      5:12-6:12 criticus

            7:1-22 verteller

      7:23-9:16 criticus

            9:17-10:4 verteller

      10:5-7 criticus

           10:8-12:7 verteller

12:8-14 epiloog

  

3.      Kenmerken van de ‘ik’-passages

Als we letten op de passages van de criticus dan zijn er een aantal kenmerkende eigenschappen.
Het valt op dat de criticus regelmatig spreekt over zijn hart. Hij gebruikt uitdrukkingen als:

-       ik richtte mijn hart (Pred. 1:13; 8:16; HSV: Ik legde mij met heel mijn hart erop toe; NBV: ik heb met heel mijn hart onderzocht)

-       ik sprak in mijn hart (Pred. 1:16; HSV: Ik overwoog in mijn hart; NBV: Ik zei tegen mezelf)

-       ik zei in mijn hart (Pred. 2:1; 3:17, 18 HSV; NBV: Ik zei tegen mezelf)

-       ik onderzocht in mijn hart (Pred. 2:3 HSV; in de NBV is deze zin meer vrij vertaald)

-       ik wendde mijn hart (Pred. 7:25; HSV: Ik kwam ertoe, ook met mijn hart; NBV: Ik heb met heel mijn hart gezocht)

-       toen ik mij er met heel mijn hart op toelegde (Pred. 8:9 HSV; NBV: gedurende de tijd dat ik aandachtig keek)

-       dit alles heb ik ter harte genomen (Pred. 9:1 HSV; NBV: Ik vestigde mijn aandacht)

Het veelvuldige gebruik van het woord ‘hart’ is opvallend[ii]. In het Nederlands is het hart in overdrachtelijke zin de plaats van onze gevoelens. In het Hebreeuws echter is dat niet zo. Daar is het hart in overdrachtelijke zin de plaats van iemands verstand. De teksten van de criticus komen zo in een nog groter contrast te staan met de teksten van de verteller. Als de criticus aan het woord is dan gaat het over ‘ik, die er met zijn verstand goed over heeft nagedacht’. De verteller laat echter een hele andere kant van de werkelijkheid zien. Er is meer dan datgene wat we met ons verstand waarnemen.
Bekend is het motto van Prediker (Pred. 1:2):

-       Een en al vluchtigheid, zegt Prediker, een en al vluchtigheid, alles is vluchtig (HSV)

-       Lucht en leegte, zegt Prediker, lucht en leegte, alles is leegte (NBV)

Het woord ‘haveel’ is eigenlijk nauwelijks te vertalen. Het betekent zoiets als ‘leeg’, ‘vluchtig’. Zelf vind ik de vertaling met ‘ongrijpbaar’ wel aansprekend. In deze tekst wordt het tot tweemaal toe gebruikt in een superlativus (overtreffende trap). Dus er staat zoiets als: ‘Vluchtigst, zegt Prediker, vluchtigst, alles is vluchtig’. De criticus gebruikt dit woord 3 maal in de proloog, 24 maal in de tekst en 1 maal in de epiloog. De verteller gebruikt dit woord slechts 3 maal.
Daarnaast spreekt de criticus 9 maal over het najagen van wind, vaak ik combinatie met vluchtigheid (‘haveel’)[iii]. De verteller gebruikt deze uitdrukking niet.
En er is nog een ander opmerkelijk verschil tussen het betoog van de criticus en de reactie van de verteller. De criticus gebruikt maar liefst 27 maal de uitdrukking ‘onder de zon’. De verteller in het geheel niet.
Als we proberen als wat er in de wereld gebeurt te overzien, alles wat er is ‘onder de zon’, dan worden we overvallen door een gevoel van ongrijpbaarheid, vluchtigheid. De verteller gaat hier niet op in, maar richt zijn antwoord op dat wat men zelf kan doen. Geniet, en realiseer je dat je verantwoording moet afleggen aan God. En dat er ook dagen zullen zijn van duisternis. En dat ook dan God er is.
Er zijn ook thema’s die we zowel bij de criticus als bij de verteller tegenkomen, namelijk: wijsheid, dwaasheid, vreugde, genieten, en ontzag voor God

  

4.      Opbouw

Samengevat ziet de boodschap van Prediker er als volgt uit:

1:1-11 inleiding

Een en al vluchtigheid, zegt Prediker, een en al vluchtigheid, alles is vluchtig. Wat heeft het voor voordeel om te zwoegen? Er verandert niets, er is niets nieuws onder de zon.

1:12-2:26 criticus

Ik heb me ervoor ingezet om wijsheid te vinden. Ik heb vreugde gezocht, en ik ben erg rijk geworden. Maar het was uiteindelijk allemaal lucht en najagen van wind. Wat heeft het voor zin om wijs te zijn? Alles moet worden doorgegeven aan een ander, wijs of dwaas. En wat heeft wijsheid voor voordeel? Het hele leven brengt alleen maar smart. Ook dat is lucht en najagen van wind.

3:1-11 verteller

Voor alles is een tijd. En al het goede dat God geeft, is een geschenk van God. En alles wat God doet is bedoeld om ervoor te zorgen dat we ontzag voor Hem hebben.

3:12-4:16 criticus

De mens gaat dood, net als de dieren. Dus geniet, want als je dood bent kan dat niet meer. Er is veel onrecht als gevolg van afgunst. Dat is lucht en najagen van wind.

Ik zag iemand die alleen is. Ook dat is leegte. Je kunt beter samen  zijn.

Beter jong en wijs dan oud en dwaas. Ik zag een onbeduidende jongen die in opstand kwam tegen een oude koning. Ook dat is lucht en najagen van wind.

4:17-5:11 verteller

Als je een gelofte aan God doet, moet je die ook inlossen.

Wees niet verbaast als armen worden onderdrukt, want ambtenaren beschermen elkaar.

5:12-6:12 criticus

Van geld krijg je nooit genoeg. Dat is leegte. Rijkdom leidt tot zorgen. En rijkdom kan verloren gaan. Daarom kun je beter genieten van je rijkdom en bezit. En als iemand rijkdom heeft maar er niet van kan genieten, dan is dat leegte. Wat voor voordeel heeft wijsheid boven dwaasheid? Je kunt beter genieten van iets tastbaars dan van iets onbereikbaars. Ook dat is lucht en najagen van wind.

7:1-22 verteller

De wijze is liever in een huis vol rouw dan in een huis vol plezier. Geniet van het goede, maar realiseer je op slechte dagen dat God ook die gemaakt heeft. Heb ontzag voor God en wees niet al te rechtvaardig.

7:23-9:16 criticus

Ik heb de wijsheid gezocht, maar niet gevonden.

Voor alles is een juiste tijd. Rechtvaardigen worden niet altijd beloond, en zondaars niet altijd gestraft. Daarom eet en drink en geniet.

Zowel rechtvaardigen als zondaars sterven. Dus wees vrolijk en geniet van de vrouw die je bemint. Doe wat je hand vindt om te doen. Het is niet altijd zo dat de wijze voldoende brood heeft.

De wijsheid van een mens van lage afkomst wordt geminacht.

9:17-10:4 verteller

Wijsheid is beter dan dwaasheid.

Als de koning tegen je uitvaart, blijf kalm.

10:5-7 criticus

Het is kwalijk dat dwazen hoge posten krijgen en rijken lage posten.

10:8-12:7 verteller

Wie te werk gaat met wijsheid heeft meer kans van slagen. Wijze woorden geven respect.

Het land is beklagenswaardig als de koning zichzelf niet kan beteugelen in het feesten.

Luiheid en dronkenschap zijn te verafschuwen.

Vervloek de koning en de rijke niet.

Doe wat je hand vindt om te doen en laat het aan God over wat ervan terechtkomt.

Denk aan je Schepper als je nog jong bent. Voordat de dagen komen dat je geen vreugde meer hebt.

12:8-12 epiloog

Lucht en leegte, zegt Prediker, alles is leegte.

Prediker heeft veel spreuken opgesteld.

Heb ontzag voor God, want God zal over elke daad oordelen.

 

 

5.      De les van Prediker

De hoofdlijn van het betoog van de criticus is: geniet van alles in het leven. Rijkdom heeft geen zin als je er niet van kan genieten. En wijsheid heeft geen nut. De verteller vult aan en corrigeert.
Zoals eerder aangegeven spreek de criticus veel over zijn ‘hart’. De verteller haakt daarop in. De eerste tekst die ik daarbij wil noemen is Pred. 7:3-4: ‘Verdriet is beter dan lachen, want bij een treurig gezicht gaat het goed met het hart. Het hart van wijzen is in een klaaghuis, maar het hart van dwazen in een huis van blijdschap’. We leren meer van God op de momenten dat we verdriet hebben, dan op dagen dat we blij zijn en maar al te gemakkelijk God vergeten. En als er reden is voor vreugde laten we God dan daarvoor danken. Zoals er staat in Pred. 11:9: ‘Verblijd u, jongeman, in uw jeugd, en laat uw hart vrolijk zijn in de dagen van uw jeugd. Ga in de wegen van uw hart en volg wat uw ogen zien, maar weet dat God u over dit alles in het gericht zal brengen’.

Een ander opvallend woord is ‘haveel’. De verteller gebruikt dit woord met name om aan te duiden dat onze tijd op aarde vluchtig is. En daarmee corrigeert hij in feite de criticus. Niet datgene wat we doen is vluchtig, zoals de criticus stelt. Laten we doen wat onze hand vindt om te doen want de tijd dat we op aarde zijn is vluchtig. We zien dat in Pred. 7:15: ‘Dit alles heb ik gezien in mijn vluchtige dagen’. En nog duidelijker in Pred. 11:8: ‘Ja, indien de mens vele jaren leeft, laat hij zich dan al die tijd verblijden, maar laat hij ook denken aan de dagen van duisternis, want die zullen er veel zijn. Al wat nog komt, is een zucht’. Kortom, onze tijd op aarde is vluchtig, maar dat wat we doen is dat niet.
Ook zien we dat de verteller een woordspeling maakt op het begrip ‘wind’ in Pred. 11:4-5: ‘Wie op de wind blijft letten, zal niet zaaien. Wie naar de wolken blijft kijken, zal niet oogsten. Evenmin als u weet wat de richting van de wind is, of hoe het gaat met de beenderen in de buik van een zwangere vrouw, evenmin kent u het werk van God, Die alles maakt’. De boodschap is duidelijk: We moeten ons niet afvragen of dat wat we doen wel zin heeft. We moeten het aan God overlaten, want wij weten niet hoe God Zijn werk ten uitvoer brengt.
Het is al eerder genoemd: de criticus gebruikt herhaaldelijk de uitdrukking ‘onder de zon’. De verteller gebruikt dit begrip in het geheel niet. Integendeel, hij vermaant in Pred. 11:1: ‘Werp uw brood uit over het water, want na vele dagen zult u het vinden’. Of met andere woorden: doe wat uw hand vindt om te doen en vraag je je niet te veel af wat of het resultaat zal zijn. Maak je niet druk over alles onder de zon, maar lever slechts je aandeel.
Eén begrip dat zowel door de criticus als de verteller wordt gebruikt is ‘genieten’. De criticus constateert dat het beste is om maar zoveel mogelijk te genieten. De verteller ontkend dat niet, maar vult wel aan. Realiseer je dat al het goede een geschenk van God is.  En, ten tweede, dat alles wat God doet is bedoeld om ervoor te zorgen dat we ontzag voor Hem hebben. In de derde plaats moeten we ons realiseren dat er ook kwade dagen zullen komen. En tot slot, als je geniet houdt dan wel rekening met God.

  

6.      Nogmaals: het Loofhuttenfeest

Opvallend is het gebruik van het woord ‘simcha’ (vreugde) in het boek Prediker. Het woord waar we dit artikel mee begonnen zijn. Het wordt 8 keer gebruikt door de criticus. De criticus verheugt zich over alles wat hij verworven heeft en waarvan hij kan genieten, en realiseert zich dat het van God komt[iv]. De verteller echter vult dit aan. Hij gebruikt het woord ‘simcha’ tweemaal. In de eerste plaats geeft hij aan dat het er niet alle dagen vreugde zal zijn, want er zijn ook dagen van duisternis. En tevens doet hij een oproep om bij alles wat je doet er rekening mee te houden dat je verantwoording aan God verschuldigd bent (Pred. 11:8,9).
Het Loofhuttenfeest is bij uitstek geschikt om daarover na te denken.

  

Bas Krins – november 2020


[i] Pred. 1:16; 2:1, 11, 13, 15; 2:18, 20; 3:17, 18; 4:1, 4, 7; 5:17; 7:25; 8:15; 9:16

[ii] Zie ook Pred. 1:17; 2:10, 20; 8:9, 16

[iii] Pred. 1:14, 17; 2:11, 17, 26; 4:4, 6, 16; 6:9

[iv] Pred. 2:10, 26; 3:12,22; 4:16; 5:18; 8:15 (2x)