De Openbaring aan Johannes wordt door velen ervaren als een moeilijk toegankelijk boek. Door de veelheid aan beelden is het lastig om de grote lijn vast te houden. Daarom wordt in dit artikel een overzicht gegeven van de inhoud [1]. Voor het begrijpen van de grote lijn is het belangrijk om te zien dat dit Bijbelboek een zeer zorgvuldig gekozen opbouw heeft met parallellen aan de apocalyptische teksten uit Jesaja, Ezechiël, Daniël en Zacharia en met een parallel aan de rede van Jezus Christus over de toekomst [2]. Hét doel van de Openbaring is het antwoord geven op de vraag naar de vervulling van de onvervulde profetieën.
De Openbaring aan Johannes heeft een opvallende structuur. Tot vier maal toe is er sprake van een reeks van zeven: zeven brieven, zeven zegels, zeven bazuinen en zeven schalen. En drie maal wordt het verhaal onderbroken door twee intermezzo’s. Samengevat ziet de opbouw er als volgt uit:
Inleiding
· 1 inleiding: Jezus Christus toont Zich
· 2-3 de zeven brieven: de Heilige Geest spreekt tot de gemeenten
· 4 eerste hemelvisioen: God op Zijn troon in de hemel
Rampen en vervolgingen
· 5 tweede hemelvisioen
· 6:1-8 eerste vier zegels, vier paarden (de eerste drie zegels vormen het begin van de weeën)
· 6:9-17 vijfde en zesde zegel
intermezzo:
· 8:1-5 het zevende zegel (loopt uit op de zeven bazuinen)
De Grote Verdrukking
· 8:6-13 eerste vier bazuinen
· 9:1-12 eerste wee = vijfde bazuin
· 9:13-21 tweede wee = zesde bazuin
intermezzo:
· 11:15-19 derde wee = zevende bazuin
intermezzo:
Christus komt
· 14:1-5 het Lam en de vrijgekochten: de eerstelingen uit Israël
· 14:6-20 het oordeel aangekondigd
· 15-16 de zeven schalen: Gods gramschap tegen Zijn vijanden
· 17:1-19:5 de val van Babylon
· 19:6-21 de overwinning van het Lam:
· 19:6-10 de bruiloft van het Lam
· 19:11-16 de komst van Jezus Christus
· 19:17-21 het beest uit de aarde en het beest uit de zee overwonnen
Het aardse rijk van Christus
· 20:1-6 het 1000-jarig rijk
· 20:7-15 het oordeel
Het eeuwige rijk
· 21:1-8 de nieuwe hemel en de nieuwe aarde: God woont onder de mensen uit alle volken
· 21:9-22:5 het nieuwe Jeruzalem met de namen van de 12 zonen van Israël op de poorten
Slot
· 22:6-21 Afsluiting
Aan de hand van deze opbouw wordt nu een samenvatting gegeven van de inhoud van de Openbaring aan Johannes.
Inleiding
· inleiding: Jezus Christus toont Zich
Het Bijbelboek begint met een aanhef die gebruikelijk was voor een brief: afzender, geadresseerde en zegenbede. In hoofdstuk 1 wordt een verschijning van Jezus Christus beschreven [3]. Hij wandelt tussen zeven kandelaren, die een beeld vormen van de zeven gemeenten in Klein-Azië waaraan de brief gericht is. Zijn verschijning is indrukwekkend: een gouden gordel, ogen als een vuurvlam, voeten als koper en een machtige stem.
· de 7 brieven: de Heilige Geest spreekt tot de gemeenten
In de zeven brieven aan een zevental gemeenten in Klein-Azië horen we wat de Geest tot de gemeenten zegt (2 en 3). Alle brieven hebben dezelfde opbouw:
Bij de brief aan de gemeente van Smyrna en van Filadelfia ontbreekt de vermaning. Bij de brief aan de gemeente van Sardes en van Laodicea komt wel de uitdrukking 'Ik weet ..' voor, maar zonder aanduiding van iets dat te prijzen is binnen deze gemeente, en ontbreekt ook de zin 'Maar Ik heb tegen u ...'. Er zijn dus twee gemeenten die in positieve zin zich onderscheiden en twee gemeenten die zich in negatieve zin onderscheiden. Bij de andere drie gemeenten – Efeze, Pergamum en Tyatira – komen zowel positieve als negatieve punten aan de orde.
· eerste hemelvisioen: God op Zijn troon in de hemel
In het eerste hemelvisioen (4 [4]) zien we God op Zijn troon zitten met een regenboog er omheen. Op 24 tronen eromheen zitten 24 oudsten met witte kleren en gouden kronen. En verder zitten er vier dieren voor en om de troon van God. Deze dieren verwijzen naar Ezechiël, waaruit blijkt dat deze dieren cherubs zijn [5]. In dit hemelvisioen ziet Johannes als teken van hoop reeds de overwinnaars in de hemel, voordat hij de rampen die op aarde zullen uitbreken in visioenen krijgt te zien.
Zo begint de Openbaring aan Johannes met Jezus Christus, de Heilige Geest en God.
Rampen en vervolgingen
· tweede hemelvisioen
Dit deel begint met het tweede hemelvisioen (5). Johannes ziet in de hand van God, Die op de troon zit, een boekrol die van binnen en van buiten beschreven is. De boekrol is verzegeld met zeven zegels. De inhoud van deze boekrol wordt uit het vervolg duidelijk. Het omvat de geschiedenis zoals deze onthuld wordt bij de opening van de zeven zegels. In het boek Daniël wordt aangegeven dat de dingen die aan het einde van de geschiedenis zullen gebeuren, verzegeld zijn tot de eindtijd [6]. Het openbreken van de zegels in de Openbaring aan Johannes geeft aan dat die eindtijd nu aangebroken is. Degene Die waardig is de boekrol te openen is Jezus Christus, die met drie aanduidingen wordt beschreven. In de eerste plaats is Hij de leeuw uit de stam Juda. Dit verwijst naar de profetie van de Messias die Jacob aan het einde van zijn leven heeft uitgesproken [7]. Vervolgens wordt Hij de wortel van David genoemd. Deze uitdrukking komt herhaaldelijk in het Oude Testament voor als aanduiding voor de Messias [8]. Dan ziet Johannes een Lam als geslacht. Deze uitdrukking komt uit Jesaja en Jeremia, en is de derde aanduiding in dit hoofdstuk van de Messias [9]. Het Lam heeft zeven horens en zeven ogen. Dit laatste verwijst naar het vijfde visioen van Zacharia waarin Zacharia een kandelaar ziet met zeven lampen en twee olijfbomen [10]. Het Lam [11] wordt aanbeden door de vier dieren en de 24 oudsten die elk een gouden schalen met de gebeden van de heiligen hebben: de gebeden om de komst van de Messias, en de afrekening met de vijanden van Jezus Christus. De betekenis van dit visioen is dat Jezus Christus door Zijn heilswerk een nieuwe fase in de geschiedenis heeft ingeleid.
· eerste vier zegels, vier paarden
Na het hemelvisioen komen de eerste vier zegels met de vier paarden (6:1-8 [12]). De achtergrond van het beeld van de vier paarden vormt het achtste (en laatste) visioen van Zacharia [13]. In een gezicht ziet Zacharia vier wagens. Voor de eerste wagen stonden rode (NBV: voskleurige) paarden, voor de tweede zwarte, voor de derde witte en voor de vierde paarden waarvan de kleur niet genoemd wordt [14]. Deze wagens gaan uit naar de vier windstreken, dus over de gehele aarde. De betekenis is dat God met Zijn oordeel over het Noorderland (Babylon) zal komen, waardoor de tijd van vrede terugkeert voor het volk in ballingschap, en zij weer kunnen terugkeren naar Jeruzalem [15]. De eerste drie paarden kondigen rampen aan die parallel zijn met Matteüs 24: oorlogen en geruchten van oorlogen (wit paard), volk zal opstaan tegen volk en koninkrijk tegen koninkrijk (rood paard) en er zullen hongersnoden komen (zwart paard). Deze rampen worden door Jezus Christus het begin van de weeën genoemd [16].
· vijfde en zesde zegel
Dan volgen het vijfde en zesde zegel (6:9-17). Het vijfde zegel laat zien wat Jezus Christus voorspelt in Matteüs 24: ‘Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en zij zullen u doden, en u zult door alle volken gehaat worden omwille van Mijn naam’ [17]. Johannes ziet de zielen van de martelaren onder het brandofferaltaar [18]. De zielen roepen om wraak op de vijanden. Ze krijgen te horen dat eerst het getal van de martelaren vol moet zijn, voordat God Zich zal wreken op hun vijanden. Het zesde zegel gaat gepaard met beelden die wijzen op rampen gericht met name tegen de vijanden van God. We lezen dat de zon zwart wordt als een haren zak en de maan als bloed. Dit is een verwijzing naar onder andere de profetie van Joël, die door Petrus wordt aangehaald op de Pinksterdag [19] . Deze tekst handelt over het afrekenen van God met Zijn vijanden [20].
intermezzo:
· de verzegelden uit Israël
· de schare uit alle volken in de hemel
Het verhaal wordt nu onderbroken door een tweetal visioenen over de verzegelden uit Israël (7:1-8) en de schare in de hemel (7:9-17).
Het visioen over de verzegelden (7:1-8) laat zien hoe de gelovigen een bijzondere bescherming krijgen tijdens de Grote Verdrukking (parallel aan Matteüs 24 [21] en Daniël 12 [22]). Het verzegelen heeft een parallel in Ezechiël. Ezechiël ziet in een visioen hoe God aan vijf (of zes) mannen de opdracht geeft de inwoners van Jeruzalem te doden, te beginnen bij de tempel. Echter, voor hen uit gaat een man in linnen gekleed met een schrijfkoker aan zijn zijde die de opdracht krijgt een teken te maken op de voorhoofden van de mannen die zuchten en kermen over alle gruwelen die in de tempel bedreven worden [23]. Degenen die het teken op het voorhoofd krijgen mogen niet gedood worden [24]. De 144.000 verzegelden geven aan dat uit alle stammen van Israël er Joden zullen zijn die tot geloof in Jezus Christus als Messias zullen komen. De opsomming van de stammen is opmerkelijk. De stam Dan ontbreekt. Bovendien staat de stam Manasse naast de stam Jozef. Men zou verwachten dat om het aantal stammen op twaalf te krijgen Jozef vervangen zou worden door zijn beide zoons, Efraïm en Manasse. In het Oude Testament wordt in de lijsten óf Jozef genoemd óf – als de stam Levi niet wordt vermeld vanwege zijn bijzondere positie - zijn beide zoons, maar nooit een combinatie van Jozef en één van zijn zoons. In geen van de lijsten uit het Oude Testament ontbreekt Dan. Wellicht speelt hier de geschiedenis uit Richteren 17 en 18 een rol. Uit dit gedeelte blijkt dat in de tijd van de Richteren de stam Dan nog geen erfdeel had. Verder blijkt dat deze stam zich zeer goddeloos gedroeg. In het apocriefe boek Testament van Dan staat zelfs dat satan de prins van de stam is [25]. En er was een oude traditie dat de antichrist uit de stam Dan zou komen. Ook Efraïm stond bekend als een zeer goddeloze stam. De naam Efraïm wordt vaak gebruikt om het gehele tienstammenrijk aan te duiden, met name door de profeten die dit rijk zijn zonden verwijten. Wellicht spelen deze achtergronden een rol bij het niet noemen van Efraïm in deze opsomming in de Openbaring aan Johannes.
In het volgende visioen (7:9-17) ziet Johannes in een vooruitblik in de hemel de schare die uit de Grote Verdrukking gekomen is. Ze zijn bekleed met witte kleren, als teken van de hemelse heerlijkheid, maar ook als teken van heiligheid. De palmtakken doen denken aan het Loofhuttenfeest. Dit is een verwijzing naar Zacharia 14 waar het beeld van het Loofhuttenfeest wordt gebruikt voor het beschrijven van de eindtijd [26].
Gelovigen uit Israël en de gelovigen uit alle volken worden zo in twee beelden weergegeven.
· het zevende zegel
Tot slot volgt het zevende zegel (Openb. 8:1-5), waarmee duidelijk wordt dat het gebed van de gelovigen om de komst van Jezus Christus en het gericht over Gods vijanden, zal worden verhoord. Het openen van het zevende zegel gaat gepaard met een stilte in de hemel van ongeveer een half uur. Wat gedurende dat halve uur gebeurt lezen we in het vervolg. Johannes ziet zeven engelen die voor God staan. De zeven engelen krijgen zeven bazuinen, die een nieuwe reeks rampen zullen aankondigen.
Om het vervolg te kunnen begrijpen moeten we iets weten over de oudtestamentische reukoffers. Men nam kolen van het brandofferaltaar (in de voorhof), bracht het kolen en de specerijen naar het gouden reukwerkaltaar dat in de tempel voor het Heilige der Heiligen stond en strooide het reukwerk op het gloeiende vuur. Dit was de taak van de priester [27]. Het offer moest elke ochtend en avond gebracht worden [28]. Op de grote verzoendag werd het wierookvat binnen het Heilige der Heiligen gebracht [29].
Johannes ziet een engel bij het brandofferaltaar staan, met een wierookvat. Deze engel krijgt reukwerk met de gebeden van de heiligen, om het te geven op het reukofferaltaar voor de troon. Het reukwerk wordt hier als symbool gezien voor de gebeden van de heiligen, evenals in Openbaring 5 [30]. Het reukwerk met de gebeden van de heiligen stijgt op voor Gods aangezicht. God zal luisteren naar deze gebeden. Dan lezen we dat de engel het wierookvat neemt en vult met het vuur van het altaar. Het vuur wordt vervolgens op de aarde geworpen. Dit is een beeld voor een gericht [31]. Het gevolg is donderslagen, stemmen, bliksemstralen en aardbeving. Met deze verschijnselen komt er een eind aan de stilte. Het gebed van de gelovigen zal uiteindelijk een gericht over de wereld betekenen. Daarover handelt de beschrijving na de Grote Verdrukking, vanaf Openbaring 14.
De Grote Verdrukking
Dan volgt de periode van de Grote Verdrukking (8:6 – 13:18; zie ook Matteüs 24 [32]). We weten dat deze hoofdstukken handelen over de Grote Verdrukking vanwege de verwijzingen naar de periode van 3½ jaar, die ook in het boek Daniël genoemd wordt als de periode van de Grote Verdrukking [33]. De overgang van de periode van de rampen en vervolgingen naar de Grote Verdrukking is niet scherp in de Openbaring aan Johannes. Zoals we bij de bespreking van het zevende zegel hebben gezien komen de zeven bazuinen als het ware voort uit het zevende zegel. Binnen de zeven bazuinen spelen de laatste drie bazuinen een bijzondere rol; ze worden aangeduid als de drie weeën, en vormen het 'hoogtepunt'. Zo zien we de rampen en vervolgingen toenemen in ernst vanaf het openen van de zeven zegels via de eerste vier bazuinen naar de laatste drie bazuinen. Let ook op het feit dat het openen van de eerste vier zegels samenvalt met het begin der weeën [34], en dat de laatste drie bazuinen in de Openbaring worden omschreven als de drie weeën.
· eerste vier bazuinen
Dit deel begint met de eerste vier bazuinen (8:6-13). De plagen die beschreven worden doen sterk denken aan de plagen van Egypte [35]. Deze plagen hadden een drietal achtergronden:
Verder valt op dat bij de ergste plagen van Egypte het land Gosen, waar het volk Israël verbleef, uitgezonderd bleef: steekvliegen (vierde plaag), veepest (vijfde plaag), hagel (zevende plaag), duisternis (negende plaag) en de dood van de eerstgeborenen (tiende plaag). De rampen bij de zeven bazuinen hebben dezelfde kenmerken. Bij de zesde bazuin wordt duidelijk dat de bekering van de ongelovigen beoogd wordt [36]. Bij de vijfde bazuin zijn de gelovigen uitgezonderd van de ramp [37]. Na de vierde bazuin kondigt een gier [38] vervolgens de laatste drie plagen aan. Dit vers vormt dan een verwijzing naar Matteüs 24: ‘Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen’ [39]. In Matteüs 24 betekent dit beeld dat net zoals aas niet onopgemerkt blijft omdat er gieren op af komen, zo ook de wederkomst van Jezus Christus niet onopgemerkt zal geschieden. Dat juist hier in de Openbaring aan Johannes naar dit vers verwezen wordt, geeft aan dat de rampen die hier beschreven worden een teken zijn van de naderende wederkomst van Jezus Christus.
· eerste wee = vijfde bazuin
Dan volgt de eerste wee/vijfde bazuin (9:1-12). De engel opent de afgrond, en er komen sprinkhanen uit. De sprinkhanen die Johannes ziet brengen geen schade toe aan de gewassen, maar alleen aan de mensen. En dan nog alleen aan de ongelovigen, want de verzegelden mochten niet gepijnigd worden.
· tweede wee = zesde bazuin
De tweede wee bestaat uit de zesde bazuin (9:13-21), het visioen van het geopende boek (10) en de twee getuigen (11:1-14).
Bij de zesde bazuin (9:13-21) hoort Johannes een stem uit de horens van het gouden reukofferaltaar komen. We hebben gezien bij het zevende zegel dat op dit altaar de gebeden van de heiligen gebracht zijn [40]. De stem die Johannes hoort zal dan ook waarschijnlijk de stem van die heiligen zijn geweest. Het is ook mogelijk de stem van het altaar te zien als het antwoord op de gebeden van de heiligen. Het blazen van de zesde bazuin gaat gepaard met het loslaten van vier engelen bij de Eufraat. De Eufraat was de grensrivier van het Romeinse Rijk, en de Romeinen zijn altijd bevreesd geweest voor een inval van de Parthen van de overzijde van de Eufraat. Op dit gegeven wordt hier ingespeeld.
intermezzo:
· het geopende boek: prediking tot alle volken
· de twee getuigen: prediking tot de Joden
Het visioen van het geopende boek (10) verkondigt de afrekening van God met de vijanden van Zijn volk Israël. Johannes ziet een engel met een boekje in zijn hand. Hij moet het boek opeten. Als hij het eet is het in zijn mond zoet als honing, en als hij het gegeten heeft is het bitter in de buik. Deze passage doet sterk denken aan Ezechiël [41].
Ezechiël krijgt in een visioen de opdracht een boekrol op te eten. Deze boekrol is aan de voorzijde en aan de achterzijde beschreven met klaagliederen, gezucht en gejammer. Als Ezechiël dan deze boekrol opeet, is ze zoet als honing in de mond. Daarna krijgt Ezechiël de opdracht te profeteren tot het huis van Israël. De betekenis is duidelijk. De boodschap die Ezechiël tot de ballingen moet brengen is bitter voor het volk Israël, maar zelf zal de profeet toch een zekere vreugde beleven aan het brengen van de boodschap.
Ook Johannes moet een boodschap brengen die bitter is. Toch is er ook een belangrijk verschil. Ezechiël moest de boodschap brengen aan de Israëlieten [42]. Johannes krijgt echter de opdracht te profeteren over ‘vele natiën en volken en talen en koningen’. Juist door de duidelijke verwijzing naar Ezechiël worden we opmerkzaam gemaakt op dit verschil en wordt de boodschap duidelijk: God zal de belofte dat Hij weer zal omzien naar Zijn volk en zal afrekenen met de volken die Israël benauwden volledig in vervulling doen gaan. Velen malen hebben de oudtestamentische profeten verkondigd dat God de Israëlieten weliswaar gestraft heeft door de ballingschap, maar dat Hij echter een einde zal maken aan de ballingschap en afrekenen met de volken die het volk Israël in ballingschap gevoerd hebben [43].
Het visioen van de twee getuigen (11:1-14) geeft een beeld van het getuigenis onder de Joden; een deel van de Joden komt tot geloof en een deel zal zich verzetten. Johannes krijgt de opdracht de tempel en het altaar te meten met een riet. Het spannen van het meetsnoer is een teken van bescherming, zoals blijkt uit parallellen uit Zacharia [44] en Ezechiël [45]. Beschermd worden ‘de tempel van God en het altaar en hen die daarin aanbidden’. Het meest waarschijnlijk is de verklaring dat Johannes een bijzondere bescherming voor Joden die in de Messias geloven bedoelt [46]. De voorhof wordt niet opgemeten, maar aan de heidenen gegeven. Zij zullen de heilige stad, dat is Jeruzalem, vertreden gedurende 42 maanden, de periode van de Grote Verdrukking. Deze opmerking verwijst naar Lucas [47]. Daar wordt door Jezus Christus geprofeteerd dat Jeruzalem door de heidenen vertrapt zal worden, hetgeen in 70 n.Chr. ook daadwerkelijk gebeurd is. De twee getuigen krijgen opdracht om gedurende 1260 dagen, opnieuw de periode van de Grote Verdrukking, te profeteren. Dit getuigen vindt plaats in Jeruzalem. Hier wordt mee bedoeld dat hun getuigenis onder de Joden plaatsvindt. Wie zijn deze twee getuigen? Dat zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren. Deze opmerking verwijst naar het vijfde gezicht van Zacharia [48].
In dit visioen ziet Zacharia een gouden kandelaar met zeven lampen en erachter twee olijfbomen. De twee olijfbomen zorgen voor de olie van de lampen. Het visioen is een beeld van het herstel van Israël. Als Zacharia vraagt wat deze twee olijfbomen betekenen, dan is het antwoord: ‘Zij zijn de twee gezalfden die voor de Here van de gehele aarde staan’ [49]. Op basis van de Hebreeuwse tekst is het waarschijnlijk dat gedoeld wordt op een messiaanse koning en hogepriester in de heilstijd.
De twee getuigen hebben grote macht over hun vijanden. Uit de beschrijving blijkt dat het gaat om Elia en Mozes. Deze twee personen werden beschouwd als de vertegenwoordigers van de oudtestamentische periode van het Joodse volk [50]. De Joden verwachtten de terugkomst van Mozes en Elia vóór het einde van de wereld. Achtergrond voor deze verwachting zijn de profetie van Maleachi over de komst van Elia [51] en de belofte van een profeet in Deuteronomium [52]. Als zij hun getuigenis voleindigd hebben, zal het beest uit de afgrond hen doden. Gezien de opmerking dat hun getuigenis 1260 dagen duurt, dat is de periode van de Grote Verdrukking, betekent dit dat de twee getuigen aan het einde van de periode van de Grote Verdrukking gedood zullen worden. Het beest dat uit de afgrond komt is een duivels rijk [53]. Hun lijk ligt in Jeruzalem, de stad die geestelijk Sodom en Egypte genoemd wordt [54]. Na drie-en-een-halve dag staan de twee getuigen weer op. Nadat een stem uit de hemel hen roept klimmen zij naar de hemel op. Evenals Mozes en Elia sterven deze twee getuigen dus niet, maar worden zij in de hemel opgenomen. Vervolgens stort een tiende deel van Jeruzalem in als gevolg van een aardbeving, en sterven 7000 personen. De overige inwoners van Jeruzalem bekeren zich tot God; zij geven de God van de hemel eer. Dit wijst op de bekering van een deel van de Joden.
Wie zijn nu de twee getuigen? Het is duidelijk dat we niet aan twee concrete personen moeten denken. De profeet die aan Mozes is beloofd is vervuld in de komst van Jezus Christus, en Elia die zou komen is vervuld in Johannes de Doper. En met het beeld uit Zacharia van de koning en de hogepriester wordt de Messias aangeduid die gekomen is en zal wederkomen. De tempel is vertreden door de vijanden. Deze gebeurtenissen – de geboorte van Johannes en Jezus, de vernietiging van de tempel - zullen niet nog eens plaatsvinden op dezelfde wijze als dat al gebeurd is [55]. Het zijn beelden van het getuigenis van de Profeet en Elia die gekomen is en het Joodse volk waarvan een deel naar die boodschap zal luisteren. Dit visioen vertelt dus iets over de toekomst van het Joodse volk. De voorhof van de tempel zal door de heidenen vertrapt worden, in de tijd van de Grote Verdrukking. Het Joodse volk zal dus verdrukt worden. Aan de andere kant beschermt God de tempel zelf en hen die daarin aanbidden, een beeld voor de Messiasbelijdende Joden. In dezelfde periode zal getuigt worden tot de Joden. Aan het einde van die periode zal het getuigen onmogelijk gemaakt worden door een duivels regime. Gezien de benaming Sodom en Egypte voor Jeruzalem, zijn er veel Joden die niet tot bekering komen. Aan de andere kant blijkt dat er toch ook nog vele Joden zullen zijn die de God van de hemel eer geven, die dus tot geloof in de Messias komen.
Opnieuw twee beelden naast elkaar: een boodschap voor de heidenen en een boodschap voor de Joden.
· derde wee = zevende bazuin
De derde wee bestaat uit de zevende bazuin (11:15-19), het visioen van de vrouw en de draak (12:1-17) en het beest uit de zee en het beest uit de aarde (12:18 – 13:18 [56]). Het openen van de zevende zegel ging niet gepaard met een ramp, maar was een aankondiging van de zeven bazuinen die nog zouden volgen. Zo gaat nu het blazen van de zevende bazuin evenmin gepaard met een ramp, maar is het de aankondiging van de zeven schalen die nog leeggegoten zullen worden. Dit wordt op drie manieren gedaan, namelijk door luide stemmen in de hemel, door de 24 oudsten en door het verschijnen van de ark van het verbond in de tempel. In Openbaring 4 en 5 ziet Johannes God op een troon zitten in de hemel. Van de tempel is nog geen sprake. Bij het openen van de vijfde zegel ziet Johannes het brandofferaltaar in de voorhof van de tempel [57]. Bij het openen van het zevende zegel ziet Johannes hoe een engel reukwerk van het brandofferaltaar brengt naar het gouden reukofferaltaar in de tempel, voor het Heilige der Heilige [58]. Ook bij het blazen van de zesde bazuin wordt gesproken over het gouden altaar [59]. Nu wordt de tempel geopend en wordt de Ark van het Verbond zichtbaar. Zo zien we hoe we in de Openbaring aan Johannes dat we van buiten de tempel in stappen steeds dichter bij de Ark komen. Alleen op de Grote Verzoendag mocht de hogepriester het Heilige der Heilige betreden. In het Heilige der Heilige woonde God, en niemand mocht zomaar de ark naderen. Nu ziet Johannes de ark staan. De boodschap is duidelijk: de tijd nadert dat de gelovigen met God zullen zijn, omdat Hij het koningschap definitief aanvaard heeft.
intermezzo:
· de vrouw en de draak: bescherming van de Joden
· het beest uit de zee en het beest uit de aarde: verzegeling van de gelovigen uit alle volken
Het visioen van de vrouw en de draak (12:1-17) toont Gods bescherming van Israël. Johannes ziet een zwangere vrouw en een grote draak. De vrouw is met een zon bekleed, heeft de maan onder haar voeten en een krans van 12 sterren op haar hoofd. Deze vrouw is de moeder van Jezus Christus. Hiermee wordt niet Maria zelf bedoeld, maar het volk Israël met de heidenen die in dat volk zijn ingelijfd. Het tweede teken is een grote rode draak met zeven koppen en tien horens. Dit verwijst naar Daniël 7 [60]. In dit visioen van Daniël is het dit dier dat de regering tijdens de Grote Verdrukking voorstelt [61]. Dan lezen we dat de draak de Zoon van de vrouw, waarmee Jezus Christus wordt bedoeld, wil verslinden zodra het geboren zou worden. De Zoon wordt plotseling weggevoerd naar de hemel, terwijl de vrouw vlucht naar de woestijn waar zij onderhouden wordt gedurende 1260 dagen, dat wil zeggen de periode van de Grote Verdrukking. Met andere woorden: God zal gedurende de Grote Verdrukking de kerk - waarbij ogenschijnlijk hier met name gedacht is aan de Messiasbelijdende Joden - onderhouden. Vervolgens wordt gesproken over een oorlog in de hemel, nadat de vrouw de Zoon gebaard heeft en voordat de vrouw naar de woestijn gevoerd werd gedurende de Grote Verdrukking. De draak wordt op de aarde geworpen. De satan is neergeworpen door het bloed van het Lam, en door het woord van het getuigenis van de gelovigen [62]. Het is vertroostend op te merken hoezeer het getuigenis van de gelovigen ertoe bijdraagt dat het koninkrijk van Jezus Christus gevestigd wordt, al kan dat voor de gelovigen de dood betekenen. Echter, hoewel de satan nu geen macht meer heeft in de hemel, heeft hij nog grote macht op de aarde. Hij weet, dat hij weinig tijd heeft. Vervolgens lezen we een uitgebreidere versie van wat hiervoor beschreven is. De draak vervolgt de vrouw, die echter twee vleugels van de grote arend krijgt en vervolgens naar de woestijn vliegt. De adelaarsvleugels vormen in het Oude Testament een beeld van de zorg van God voor het volk Israël in de woestijn [63]. Daar wordt zij gedurende de Grote Verdrukking onderhouden. Dan probeert de slang (oftewel de draak) een waterstroom achter de vrouw aan te sturen, maar ook deze poging de vrouw te doden mislukt. Hoewel de satan in de hemel geen macht meer heeft, voert hij op de aarde een strijd tegen de gelovigen.
Het volgende visioen toont het beest uit de zee en het beest uit de aarde (12:18-13:18).
Enkele opmerkingen vooraf. Er is een Joodse traditie over de twee draken, de Leviathan en de Behemoth. Deze twee dieren worden beschreven in het boek Job. Aan het einde van dit boek brengt God Job tot ootmoed door hem te wijzen op de schepping. Dit antwoord van God aan Job begint in Job 38 met het beschrijven van allerlei natuurverschijnselen, waarna in Job 39 de dieren volgen. Als hoogtepunt wordt dit antwoord van God afgesloten met de beschrijving van de Behemoth [64] en de Leviathan [65]. De Statenvertaling heeft de namen van de dieren onvertaald gelaten, de NBG en de NBV vertalen deze twee namen met resp. nijlpaard en krokodil [66]. Als we de beschrijving lezen, doen de dieren nog het meest denken aan prehistorische dieren. In de Joodse traditie zijn deze twee dieren een beeld geworden van de duivelse macht. De vrouwelijke Leviathan is in deze tradities het beest in de zee en de mannelijke Behemoth het beest op de aarde [67]. We komen de traditie ook tegen in Joodse werken die zijn geschreven in dezelfde tijd als de Openbaring aan Johannes [68], waar gesproken wordt over het vernietigen van de Behemoth en de Leviathan door de Messias. Het is onmiskenbaar dat Johannes naar deze Joodse traditie met betrekking tot de Behemoth en de Leviathan verwijst.
In Matteüs 24 wordt gezegd over de periode van de Grote Verdrukking:
Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden [69].
Het beest uit de zee is beeld van de valse christus en het beest uit de aarde beeld van de valse profeet.
Verder valt op dat de draak, het beest uit de zee en het beest uit de aarde een imitatie vormen van de goddelijke drie-eenheid.
Het beest uit de zee heeft tien horens en zeven koppen, net zoals de draak [70]. Het beest heeft echter geen kronen op zijn hoofden, maar namen van godslastering. Het uiterlijk van dit beest is een samenvoeging van de vier dieren uit Daniël 7: leeuw, beer, luipaard en het dier met de tien horens. In Daniëls visioen staan deze dieren voor het Babylonische rijk, het rijk van de Meden, het Perzische rijk en het Griekse rijk. Het beest uit de zee is de samenballing van deze vijandige wereldrijken. De draak geeft het beest zijn kracht, zijn troon en zijn grote macht [71]. Hier zien we hoezeer de relatie tussen de draak en het beest uit de zee een nabootsing is van de relatie tussen God en Jezus Christus. Dan lezen hoe een dodelijke wond (letterlijk: ‘als geslacht tot de dood’) van dit beest geneest. We zien hier een verwijzing naar de uitspraak van Jezus Christus, dat de valse christussen en de valse profeten grote tekenen en wonderen zullen doen. Het gevolg is dat velen het beest aanbidden.
Het beest krijgt een mond die godslasteringen spreekt, met een verwijzing naar Daniël 7 waar dit gezegd wordt van het vierde dier [72]. Het lasteren door het beest duurt 42 maanden, de periode van de Grote Verdrukking [73]. Het beest zal oorlog voeren tegen de gelovigen en hen overwinnen, zoals ook van het vierde dier gezegd wordt in Daniël 7 [74]. Alle ongelovigen zullen het beest aanbidden. Degenen die het beest niet volgen kunnen gevangen worden genomen of gedood.
Vervolgens ziet Johannes een tweede beest, dat opkomt uit de aarde. Dit beest is de valse profeet; in het vervolg van de Openbaring aan Johannes wordt een aantal malen gesproken over ‘het beest en de valse profeet’ als verwezen wordt naar het beest uit de zee en het beest uit de aarde [75]. Dit beest heeft twee horens. Dit kan een verwijzing zijn naar Daniël 8 waar de ram met twee horens een beeld is voor de koningen van de Meden en de Perzen [76]. Het beest spreekt als de draak en bewerkt dat de aardbewoners het beest uit de zee zullen aanbidden. De nabootsing van de Goddelijke drie-eenheid is opmerkelijk. Ook dit beest doet grote tekenen, en verleidt daardoor de mensen. Sterker nog, het beest uit de aarde zorgt ervoor dat er een beeld gemaakt wordt van het beeld uit de zee, en dat allen die het beeld niet aanbidden gedood worden. In navolging van de verzegeling van de gelovigen worden ook de volgelingen van het beest voorzien van een merkteken. Toch is er een verschil. In het geval van het verzegelen van de gelovigen wordt gesproken van een zegel. Dit woord wordt in Romeinen gebruikt voor de besnijdenis [77], en in veel oudchristelijke literatuur wordt dit woord gebruikt voor de doop. Het woord dat in Openbaring 13 vertaald wordt met merkteken (van het beest), betekent letterlijk een ingesneden of ingebrand teken of stempel. In de Openbaring aan Johannes leidt dit merkteken tot economische uitsluiting – niet kunnen kopen of verkopen - van degenen die het teken van het beest niet hebben. Het merkteken is de naam van het beest of het getal van zijn naam is, namelijk 666. Het meest waarschijnlijk blijft de verklaring dat hier gedoeld wordt op keizer Nero in Hebreeuwse letters (QSR NRWN = 100 + 60 + 200 + 50 + 200 + 6 + 50 = 666).
De beschrijving van deze laatste drie bazuinen, de drie weeën, bevatten herhaaldelijk een verwijzing naar de Grote Verdrukking van 3½ jaar. De zeven zegels en de zeven bazuinen vormen zo een reeks rampen die in heftigheid toenemen van het begin van de weeën (de eerste drie paarden) tot de drie weeën die het hoogtepunt vormen van de Grote Verdrukking.
Christus komt
Dan komt Christus terug naar de aarde. Met dit hoofdstuk zijn we aangeland in een nieuw deel van de Openbaring aan Johannes. Christus komt, en rekent af met de vijanden van Zijn volk.
· het Lam en de vrijgekochten: de eerstelingen uit Israël
We zien het Lam en de 144.000 Joden die zich bekeerd hebben op de berg Sion (14:1-5). De verwijzing naar de 144.000 verzegelden die Johannes in Openbaring 7 [78] beschrijft is zeer duidelijk. Sion is hier een hemels Sion. Deze gelovigen uit de Joden zijn gekocht als eerstelingen voor God en het Lam [79]. Een rijke vervulling van de profetieën die aangeven dat ook uit de Joden nog velen tot de erkenning van Jezus Christus zullen komen.
· het oordeel aangekondigd
Johannes ziet een engel in de hemel vliegen die het oordeel aankondigt over alle volken (14:6-20). Een tweede engel ziet in profetisch perspectief dat Babylon reeds gevallen is. In de Openbaring aan Johannes wordt dit beschreven in het vervolg. De derde engel verkondigt het oordeel over degenen die het merkteken ontvangen hebben van het beest. Dan ziet Johannes een witte wolk met daarop iemand als een Mensenzoon [80]. Er is sprake van drie engelen. De eerste engel komt uit de tempel en zorgt ervoor dat de Zoon des mensen op de wolk de oogst maait op de aarde. Dit maaien geeft aan dat de eindafrekening komt. De tweede engel komt eveneens uit de tempel, met een scherpe sikkel. De derde engel komt uit het altaar. Dit verwijst naar Openbaring 8 waar een engel het wierookvat vult met vuur en reukwerk van het altaar [81]. Dit reukwerk is de gebeden van alle heiligen. Deze derde engel, die macht over het vuur heeft, verzoekt de tweede engel de druiven te oogsten zodat ze getreden kunnen worden.
· de zeven schalen: Gods gramschap tegen Zijn vijanden
Johannes ziet vervolgens zeven engelen met de zeven laatste plagen (15 en 16). Deze zeven laatste plagen dienen ertoe de gramschap van God te voleindigen. Het Griekse woord dat hier met ‘gramschap’ (NBV: ‘woede’) is vertaald, wordt in de Openbaring aan Johannes gebruikt voor de toorn van de duivel tegen de volgelingen van het Lam [82], en voor de toorn van God tegen de volgelingen van het beest [83]. In Openbaring 12 (‘Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u neergedaald in grote grimmigheid, wetende, dat hij weinig tijd heeft’ [84]) en Openbaring 14 (‘.....Babylon, dat van de wijn van de hartstocht van zijn hoererij al de volkeren heeft doen drinken’ [85]) gaat om de toorn van de duivel. Als gesproken wordt van ‘de wijn van Gods gramschap’ [86] of ‘de persbak van de gramschap van God’ [87], en bij de zeven schalen [88] gaat het om de toorn van God tegen de volgelingen van het beest. Deze laatste zeven plagen zijn dus nadrukkelijk gericht tegen de vijanden van het volk van God. Hiermee onderscheiden deze plagen zich van de eerste twee series plagen, waar de gelovigen ook last van gehad moeten hebben, al zijn ze voor het ergste bewaard gebleven, zoals we hebben gezien.
De oogst is gemaaid, het is duidelijk geworden wie volhard heeft en wie niet.
Dan ziet Johannes de ‘tempel van de tent der getuigenis’ open gaan. We hebben reeds in Openbaring 11 gezien dat de tempel open ging en de ark van het verbond zichtbaar werd [89]. Nu zien we zeven engelen uit de tempel komen. De engelen krijgen van één van de vier dieren elk een gouden schaal. Hiermee worden offerschalen bedoeld, die in de tempel gebruikt worden voor de plengoffers. In Openbaring 5 hebben we gezien dat de vier dieren en de 24 oudsten gouden schalen vol reukwerk - dat zijn de gebeden van de heiligen – hebben [90]. Nu zien we dat dezelfde schalen gevuld zijn met de gramschap van God. De boodschap is dat de gramschap van God een antwoord is op de gebeden van de heiligen. Dan geeft een stem uit de tempel bevel de zeven schalen leeg te gieten op de aarde.
Er zijn zowel overeenkomsten als verschillen met de zeven bazuinen. Evenals de plagen bij het blazen van de zeven bazuinen zien we ook bij de plagen bij het leeggieten van de zeven schalen rampen die ons doen denken aan de plagen van Egypte. Het verschil is dat de plagen nu duidelijk bedoeld zijn als uiting van de toorn van God tegen Zijn vijanden. De plagen bij de zeven bazuinen zijn nog beperkt van omvang [91]; de plagen bij de zeven schalen zijn universeel [92].
De zesde plaag heeft wat meer toelichting nodig. Bij het blazen van de zesde bazuin was evenals bij de zesde schaal sprake van de rivier de Eufraat [93]. Bij de zesde schaal komen vijanden over de rivier de Eufraat, een zinspeling op de angst van de Romeinen voor de Parthen. Hier heeft de rivier de Eufraat een geheel andere betekenis. We lezen dat de rivier de Eufraat droog wordt, en zo de weg effent voor de koningen die uit het oosten komen. Hier wordt verwezen naar Jesaja 11:
Dan zal de Here de zeeboezem van Egypte (= de Schelfzee) met de ban slaan en Hij zal Zijn hand tegen de Rivier (= de Eufraat) bewegen met de gloed van Zijn adem, en Hij zal haar tot zeven beken uiteenslaan en maken, dat men geschoeid daardoor kan gaan. Dan zal er een heerbaan zijn voor de rest van Zijn volk, die in Assur overblijven zal, zoals er voor Israël geweest is ten dage, toen het optrok uit het land Egypte’ [94].
Hier wordt gesproken over de terugkomst van de ballingen uit de Babylonische ballingschap en uit de Assyrische ballingschap. Uit de bek van de draak [95], van het beest [96] en van de valse profeet [97] komen drie onreine geesten, als kikvorsen. Deze onreine geesten verzamelen de koningen van de gehele wereld tot de oorlog. Met andere woorden: een deel van de koningen van de wereld zal naar Jeruzalem komen om God te vereren en de ballingen terugbrengen [98], een ander deel zal zich verzamelen tot de oorlog. Deze oorlog zal plaatsvinden op de grote dag van de almachtige God. Dat is de dag waarop de definitieve afrekening met de vijanden van God zal plaatsvinden. Het is niet duidelijk of dit de oorlog is die leidt tot de overwinning van het beest en zijn profeet [99] of de oorlog tegen Gog en Magog [100]. Tot slot wordt aangegeven dat de volken verzameld worden bij Harmagedon. Dit moet gelezen worden als de berg Megiddo (har = berg in het Hebreeuws [101]). Megiddo is de plaats waar herhaaldelijk een oorlog gevoerd is tegen vijandelijke legers [102].
Evenals het openen van het zevende zegel en het blazen van de zevende bazuin geen ramp met zich meebracht, zo brengt het leeggieten van de zevende schaal geen ramp voort. Er klinkt een stem uit de tempel [103] van de troon die aangeeft dat nu het einde aangebroken is. Evenals bij de zevende zegel en de zevende bazuin zijn er nu bliksemstralen, stemmen en donderslagen en een aardbeving [104]. De aardbeving is buitengewoon groot, en de grote stad, dat is Babylon, stort in, evenals de steden van de (vijandige) volken. In Openbaring 14 werd reeds gezegd dat God de aanhangers van het beest zal doen drinken van de wijn van Zijn gramschap [105], nu wordt hetzelfde gezegd van Babylon. Het oordeel wordt geveld over Babylon (en over de steden van de volken). In de volgende hoofdstukken wordt nog uitgebreid beschreven hoe Babylon ten onder gaat. Het is duidelijk dat Babylon hier symbool staat voor de vijandelijke macht, de aanhangers van het beest. Daarnaast moeten we ons realiseren dat Babylon onder de christenen een scheldnaam is geweest voor Rome [106]. Ook in Joodse literatuur komt de naam Babylon als scheldnaam voor Rome voor [107]. Bij de aardbeving bij het openen van het zesde zegel werden reeds de bergen en de eilanden van hun plaats gerukt [108], nu verdwijnen ze zelfs geheel. En reeds bij het blazen van de zevende bazuin is sprake van zware hagel [109], nu is echter sprake van een zeer grote hagelplaag.
· de val van Babylon
Na het leeggieten van de zevende schaal volgt een lange passage waarin de val van Babylon beschreven en bejubeld wordt (17:1-19:5).
Eén van de zeven engelen die Gods oordelen over de aarde hebben laten komen door de zeven schalen uit te gieten, toont Johannes het oordeel over de grote hoer. Deze grote hoer is Babylon. Vervolgens wordt in het visioen Johannes verplaatst naar de woestijn, waar hij de vrouw ziet zitten op een beest. Dit beest is blijkens de omschrijving het beest uit de zee [110]. Vervolgens geeft de engel Johannes uitleg: ‘het beest was, en is niet, en het zal opkomen uit de afgrond’. Deze uitleg verwijst naar de Nero-legende.
Nero, keizer van 54 tot 68 n.Chr. was de slechtste van de keizers. Na een regering van 14 jaar veroordeelde de Senaat hem tot de doodstraf. Nero ontvlucht in paniek Rome op een paard met bedekt gezicht en gekleed in een hemd en een paar slippers. Hij hield zich schuil in een verlaten landhuis dat geheel overwoekerd was met onkruid. Toen hij ruiters hoorde naderen pleegde hij zelfmoord. Zijn slaven had hij gesmeekt om hem na zijn dood te verbranden zodat zijn vijanden hem niet zouden kunnen onthoofden. Omdat maar weinig mensen konden getuigen dat Nero inderdaad op deze manier gestorven was ontstond toen onder het volk het gerucht dat hij niet dood was maar gevlucht naar de Parthen, vanwaar hij zou terugkeren om zich te wreken op Rome, dat zich tegen hem had gekeerd [111]. Verschillende heersers beweerden de teruggekeerde Nero te zijn.
Allen die het Lam niet volgen zullen zich verbazen over het beest. In Openbaring 13 wordt gesproken over het genezen van een dodelijke wond waardoor het beest aanbeden wordt [112], en over grote tekenen waardoor de mensen van de aarde verleid worden [113]. Hier verbazen de mensen zich over het terugkeren van het beest. De zeven koppen van het beest worden op twee manieren uitgelegd. De eerste uitleg is dat de zeven koppen de zeven bergen zijn waarop de vrouw zit. Dit verwijst onmiskenbaar naar de zeven bergen waarop Rome gebouwd is. De tweede uitleg is die van de opvolging van de zeven koningen: vijf zijn er gevallen, één is er nog en de andere is nog niet gekomen. Het beest zelf is één van de zeven, en is ook het achtste. We zien in deze achtste koning die één van de zeven geweest is weer de verwijzing naar keizer Nero, terwijl de koning (of keizer) die er nog is keizer Domitianus geweest moet zijn. Waarschijnlijk moeten we in het aantal koningen dat hier genoemd is gewoon een symbolisch getal zien, en geen uitnodiging om het aantal keizers dat geregeerd heeft over het Romeinse rijk na te gaan tellen.
Dan volgt de uitleg van de tien horens. In Daniël 7 worden de tien horens van het vierde dier uitgelegd als tien koninkrijken, die nog komen zouden [114]. Ook hier zijn de tien horens tien koningen die nog zullen komen. Zij zullen slechts kort regeren, één uur. Deze koningen zullen het beest volgen, en oorlog voeren tegen het Lam. Het Lam en Zijn volgelingen zullen echter overwinnen.
De verwoesting van Babylon wordt uitgebreid beschreven [115]. Een stem uit de hemel waarschuwt geen deel te hebben aan Babylon, omdat het oordeel over haar nu volbracht zal worden. Wie niet weggaat, zal getroffen worden door de rampen die Babel zullen overkomen.
· de overwinning van het Lam:
De bruiloft van het Lam is gekomen (19:6-10). Het nieuwe Jeruzalem is gereed en staat op het punt zich te verbinden aan het Lam. Deze bruid is gekleed in fijn linnen. Dit zijn de rechtvaardige daden van de heiligen. Degenen die uitgenodigd zijn, de volgelingen van het Lam, zijn zalig.
Johannes ziet in de hemel een wit paard (19:11-16). Op het paard zit Iemand die Getrouw en Waarachtig genoemd wordt, Jezus Christus. De legers uit de hemel volgen Hem op witte paarden in witte kleren. Hiermee wordt een leger van engelen bedoeld.
Vervolgens wordt de ondergang van de vijanden aangekondigd (19:17-21). Dan volgt een oorlog. Deze oorlog is al aangekondigd bij de zesde schaal als de oorlog van Harmagedon [116]. Aan de ene kant staan het beest uit de zee (het beest), het beest uit de aarde (de valse profeet) en de koningen van de aarde, aan de andere kant staan Jezus Christus (Hem, die op het paard zat) en het leger engelen. De engelen worden in de Bijbel vaker geschilderd als een krijgsmacht [117]. Het beest en de valse profeet worden gegrepen. Levend worden ze geworpen in een vuurpoel. De overigen - de koningen van de aarde en hun legerscharen - werden gedood met het zwaard.
Hier zien we hoe nadat eerst Babylon gevallen is, ook het beest uit de zee en het beest uit de aarde overwonnen worden. Wat nog rest is de draak zelf.
Het aardse rijk van Christus
· het 1000-jarig rijk
De Openbaring aan Johannes eindigt met een beschrijving van het 1000-jarige aardse rijk (20:1-6). Een engel met de sleutel van de afgrond grijpt de draak (de satan) en sluit hem op in de afgrond. Hij wordt daar stevig opgesloten, gezien de keten met de sleutel. De draak wordt voor duizend jaar vastgehouden, waarna hij korte tijd weer losgelaten wordt. Vervolgens ziet Johannes tronen. Op de tronen zitten mensen die gedood zijn als martelaar, en weer levend geworden. Bij de zielen van de onthoofden kunnen we denken aan de zielen die Johannes eerder onder het altaar had gezien [118]. Zij regeren met Christus gedurende de duizend jaren. Hun wordt het oordeel gegeven, staat er. Zoals nog later in dit boek uitgelegd zal worden moeten we ervan uitgaan dat met de martelaren – waar hier de nadruk op wordt gelegd – ook alle andere gelovigen zullen opstaan.
Na de periode van het Duizendjarig Rijk zal de satan worden losgelaten. Hij zal Gog en Magog verleiden tot de oorlog. Deze tekst verwijst naar Ezechiël [119]. In dit deel van de profetie van Ezechiël wordt de overwinning voorspeld op Gog in het land Magog, de grootvorst van Mesek en Tubal. Gog is geen menselijke gestalte, maar is een bovenmenselijke figuur in deze profetie. In de rabbijnse literatuur worden Gog en Magog gezien als namen van volken. Opvallend is dat in Ezechiël staat dat het God is die Gog zal doen optrekken tegen het land Israël [120]; sterker nog, God zal Gog komen halen [121]. Het doel dat God daarmee heeft is de vernietiging van Gog, die vast besloten is. De hele passage over de strijd tegen Gog en Magog vertoont zeer sterke gelijkenis met tradities die we in de rabbijnse literatuur vinden [122].
Gog en Magog rukken op en omsingelen de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad, Jeruzalem. De oorlog leidt tot de ondergang van alle vijanden; ze worden vernietigd door vuur dat uit de hemel neerdaalt. De duivel wordt in de poel van vuur en zwavel geworpen. Na het beest uit de zee en het beest uit de aarde is nu ook de satan zelf overwonnen. En hiermee is een eind gekomen aan alle vijandelijke machten.
· het oordeel
Aan het einde van dit deel van de Openbaring aan Johannes wordt tenslotte het laatste oordeel beschreven (20:7-15).
Op een grote witte troon ziet Johannes God zitten. De doden staan op en staan voor de troon om geoordeeld te worden. Dan worden boeken geopend [123]. We moeten hierbij denken aan boeken waarin de werken beschreven zijn, immers er staat dat de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken. Daarnaast is er nog een boek des levens. Allen die in dat boek staan, ontsnappen aan de poel van het vuur. Het is het boek van het Lam, waarin de gelovigen geschreven staan vanaf de grondlegging van de wereld.
De gelovigen zullen ontkomen aan de tweede dood. De tweede dood is de eeuwige veroordeling, hier beschreven als een poel van vuur. De eerste dood is de natuurlijke dood waaraan alle mensen onderworpen zijn.
Het eeuwige rijk
Tot slot volgt het eeuwige rijk (21:1-22:5). Dit wordt beschreven met twee beelden, namelijk met het beeld van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde en met het beeld van het nieuwe Jeruzalem.
· de nieuwe hemel en de nieuwe aarde: God woont onder de mensen uit alle volken
In een buitengewoon indrukwekkende passage wordt de nieuwe hemel en de nieuwe aarde beschreven (21:1-8). De heilige stad die Johannes ziet als onderdeel van dit visioen is een nieuw Jeruzalem dat als een bruid uit de hemel komt. God zelf zal nu bij de mensen wonen. Hij zal de tranen afwissen, er zal geen kommer meer zijn [124], er zal geen moeite meer zijn [125]. Kortom: alle dingen worden nieuw. De dorstige zal gratis uit de bron van het water krijgen. Wie overwint zal deze dingen beërven. Dat is een belofte voor allen die volhouden.
· het nieuwe Jeruzalem met de namen van de 12 zonen van Israël op de poorten
Eén van de zeven engelen die de zeven schalen had laat Johannes Jeruzalem zien (21:9-22:5). Johannes ziet hoe het nieuwe Jeruzalem uit de hemel neerdaalt als een bruid, vanaf een berg. De glans van de stad was als van een zeer kostbaar gesteente. De stad heeft twaalf poorten met daarop de namen van de stammen van Israël [126]. Verder heeft de stad twaalf fundamenten, met daarop de namen van de twaalf apostelen. We lezen dat de stad wordt opgemeten met een meetroede, een teken van Gods bescherming [127]. De stad heeft een kubusvorm: de lengte, breedte en hoogte zijn gelijk. Dit herinnert ons eraan dat het Heilige der Heilige, het deel van de tempel waarin de ark van God stond, eveneens kubusvormig was [128]. De muren zijn gemaakt van diamant, en de stad van goud helder als kristal. De twaalf fundamenten blijken versierd te zijn met twaalf verschillende soorten edelstenen. De twaalf poorten waren elk uit één parel. In het nieuwe Jeruzalem is geen tempel. Waarschijnlijk wordt dit met zoveel woorden gezegd omdat men op basis van de aanhalingen van Johannes uit Ezechiël zou kunnen denken dat in het nieuwe Jeruzalem ook een tempel zal staan zoals Ezechiël die in een visioen ziet.
Het licht van de zon en de maan is niet langer nodig, want er zal geen nacht meer zijn. De volken brengen hun heerlijkheid naar Jeruzalem. Niets onreins zal binnenkomen.
Uit de troon van het Lam ziet Johannes water ontspringen [129]. Aan weerszijden van de rivier staan bomen [130]. Ze geven elke maand vrucht. De bladeren zijn tot genezing van de volken. De dienstknechten van God en van het Lam zullen Hem vereren. Zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden.
Slot
· Afsluiting
Dan volgt het slot (22:6-21).
Het boek eindigt met de vermaning niets aan het boek toe te voegen of weg te halen uit het boek.
De laatste zin van het boek is de groet zoals in de oudheid elke brief afgesloten werd.
Bas Krins - november 2017
Voetnoten:
[1] Zie voor een uitgebreidere uitleg: Bas Krins; Profetieën in vervulling - Uitleg van de Openbaring aan Johannes in het licht van de onvervulde profetieën van het Oude Testament; Barneveld, 2013
[2] Zie voor een uitgebreidere uitleg: Bas Krins; Onvervulde profetieën – Uitleg van de onvervulde profetieën van het Oude Testament in het ;licht van de aanhalingen in het Nieuwe Testament; Barneveld, 2015
[3] De opbouw van Openb. 1:9-20 loopt parallel aan Dan.10:1-12.
[4] De opbouw van Openb. 4:1-8 heeft veel parallellen met Ez. 1:1-28
[5] Ez. 1:10
[6] Dan. 14:4,9
[7] Gen. 49:9-10
[8] Jer. 23:5; Jes. 11:1,10; Zach. 3:8, 6:12
[9] Jes. 53:7; Jer. 11:19
[10] Zach. 4:10
[11] In dit visioen wordt Jezus Christus als leeuw en als lam aangeduid. Dit heeft een diepere betekenis: de eerste komst van Jezus Christus stond in het teken van het lam dat geslacht is, de tweede komst zal in het teken staan van de leeuw die overwint.
[12] In de NBG vertaling worden de kleuren wit, rossig (NBV: vuurrood), zwart en vaal (NBV: vaalgeel) genoemd. De kleur van het laatste paard is volgens de Griekse tekst groen. Hetzelfde woord staat in Openbaring 8:7 waar gesproken wordt over het groene gras. Op grond van bepaalde buitenbijbelse Griekse teksten kan men de vertaling met 'vaal' verdedigen, maar er is een goede reden om aan te nemen dat het vierde paard echt groen is geweest. In de Griekse oudheid werden de kleuren wit, zwart, rood en groen beschouwd als de vier basiskleuren, en dit zijn precies de vier kleuren van de paarden uit Openbaring 6.
[13] Zach. 6:1-8
[14] De NBG- en de NBV-vertaling noemen als kleur gevlekt; dit staat niet in de Hebreeuwse tekst maar wel in de Septuaginta. De Septuaginta is een Griekse vertaling van het Oude Testament dat in opdracht van Ptolemaeus II Philadelphus in de derde en tweede eeuw v.Chr. is gemaakt.
[15] In Zach. 1:7-17 ziet de profeet roodachtige, rode en witte paarden. (De NBG- en de NBV-vertaling hebben in plaats van roodachtig als kleur 'voskleurig', waarschijnlijk om aan te geven dat het Hebreeuws twee verschillende woorden voor 'rood' gebruikt; de Septuaginta noemt vier soorten paarden, namelijk rood, een kleur waarvan wij de vertaling niet kennen, gevlekt en wit.) Deze paarden hebben de aarde doorkruist, ‘en zie, de gehele aarde verkeert in volkomen rust’. In het vervolg wordt uitgelegd wat hiermee bedoeld wordt: God laat de vijanden van het volk Israël nog met rust. Maar er zal een tijd aanbreken waarin God in erbarmen terugkeert tot het huis van Jeruzalem.
[16] Matt. 24:6-7
[17] Matt. 24:9
[18] Feitelijk staat er niet welk altaar bedoeld wordt, maar er zijn twee redenen om aan te nemen dat hier het brandofferaltaar wordt bedoeld. Ten eerste had dit altaar een holle ruimte, zodat we ons kunnen voorstellen dat zich er iets in bevond. Ten tweede wordt het reukofferaltaar door Johannes omschreven als het gouden altaar.
[19] Joël 2:31.
[20] Zie ook Jes. 13:10; 24:23; Ez. 32:7; Amos 8:9
[21] Matt. 24:22
[22] Dan. 12:1
[23] Ez. 9:4,6; de NBG leest dat de engel met de schrijfkoker één van de zes engelen met een wapen is, de NBV leest dat de engel met de schrijfkoker extra is.
[24] In Ezechiël staat in de oorspronkelijke tekst dat het teken een ‘tav’ is, de laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. In het oud-Hebreeuws werd deze geschreven als een ‘x’ De ‘tav’ als ondertekening komen we ook in Job 31:35 tegen.
[25] Testament van Dan 5:6
[26] Zach. 14:16
[27] Num. 16:40; 1 Kron. 6:49; 2 Kron. 13:11
[28] Ex. 30:7-8
[29] Lev. 16:12-13
[30] Openb. 5:8, met een verwijzing naar Ps. 141:2.
[31] Ez. 10:2
[32] Matt. 24:15-22
[33] Aangeduid met 42 maanden (Openb. 11:2 en 13:5), 1260 dagen (Openb. 11:3 en 12:6) en ‘ tijd, tijden en een halve tijd’ (Openb. 12:14)
[34] Matt. 24:8
[35] Zie ook Ex. 15:26; Deut. 28:27; Lev. 27:60
[36] Openb. 9:20
[37] Openb. 9:4
[38] Het Griekse woord dat hier voor gier gebruikt is kan ook adelaar betekenen (zoals in de NBV vertaald is), maar waarschijnlijk is hier een gier bedoeld gezien de verwijzing naar Matt. 24:28
[39] Matt. 24:28
[40] Openb. 8:3
[41] Ez. 2:9-3:3
[42] Ez. 2:3 en 3:2
[43] Jes. 51:22-23; Jer. 30:16; Ez. 36:7; Amos 1:2-2:16
[44] Zach. 1:16
[45] Ez. 40:3 e.v.
[46] Zie ook Openb. 21:15. Het feit dat hier dezelfde uitdrukking wordt gebruikt bij de beschrijving van het nieuwe Jeruzalem bevestigt de verklaring dat hier sprake is van een aanduiding van de Messiasbelijdende Joden.
[47] Luc. 21:24
[48] Zach. 4:1-14
[49] Zach. 4:14
[50] Dit blijkt ook uit de geschiedenis van de verheerlijking op de berg, waar Mozes en Elia verschijnen (Matt. 17:1-13; Marc. 9:2-13; Luc. 9:28-36)
[51] Mal 4:5; vgl. Matt. 11:13-14 en Marc. 9:11-13
[52] Deut. 18:18
[53] Vgl. Dan. 7.
[54] Ez. 16:44-58 (zie ook Jes. 1:9; Jer. 23:14).
[55] Er zijn uitleggers die op basis van dit visioen stellen dat er gedurende de Grote Verdrukking een tempel moet zijn, en dat dit dus betekent dat de tempel herbouwd zal worden. Deze uitleg is naar mijn mening niet correct.
[56] Zie ook Matt. 24:24
[57] Openb. 6:9-11
[58] Openb. 8:3-5
[59] Openb. 9:13
[60] Dan. 7:7,24
[61] Dan. 7:25
[62] Vgl. Luc. 10:18!
[63] Ex. 19:4; Deut. 32:11-12
[64] Job 40:10-19
[65] Job 40:20-41:25
[66] Hetzelfde woord dat in Job 40 met ‘krokodil’ is vertaald wordt elders zowel in de NBG als de NBV vertaald met ‘Leviathan’: Job 3:8, Psalm 74:14 en 104:26, Jes. 27:1.
[67] 1 Enoch 60:7-9,24
[68] 4 Ezra 6:49-52 en 2 Baruch 29:4
[69] Matt. 24:24, Marc. 13:22
[70] Openb. 12:3
[71] Dan. 7:6
[72] Dan. 7:8,11,20; zie ook Dan. 8:11; 11:36
[73] Dan. 7:25; 8:14
[74] Dan. 7:21
[75] Openb. 16:13; 19:20; 20:10
[76] Dan. 8:3,20
[77] Rom. 4:11
[78] Openb. 7:1-8
[79] Er is een opvallende overeenkomst met Hebreeën 12:12 e.v.: ‘Maar u bent genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem (...) en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen (...)’ . Hier is eveneens sprake van zowel de berg Sion als de eerstgeborenen. En naar alle waarschijnlijkheid worden ook in de Hebreeën met de eerstgeborenen de Messiasbelijdende Joden aangeduid, aan wie de brief aan de Hebreeën was gericht.
[80] Matt. 24:30; zie ook Dan. 7:13
[81] Openb. 8:5
[82] Openb. 12:12; 14:8: 18:3
[83] Openb. 14:10,19; 15:1,7: 16:1,19; 19:15
[84] Openb. 12:12
[85] Openb. 14:8; zie ook Openb. 18:3.
[86] Openb. 14:10; 16:19
[87] Openb. 14:20; 19:15
[88] Openb. 15:1,7; 16:1
[89] Openb. 11:19
[90] Openb. 5:8
[91] In Openb. 8:7-12 staat twaalf maal het begrip ‘derde deel’.
[92] Zie bijv. Openb. 16:3: ‘alle levende wezens’.
[93] Openb. 9:14
[94] Jes. 11:15-16
[95] Zie Openb. 12
[96] Beest uit de zee: Openb. 13:1-10.
[97] Beest uit de aarde: Openb. 13:11-18.
[98] Openb. 16:12, naar aanleiding van Jes. 11 en Jes. 60.
[99] Openb. 19:17-21
[100] Openb. 20:8-9
[101] Megiddo ligt niet op een berg maar in een dal. Dat gesproken wordt over een berg, is op grond van Ezechiël Ez. 38:8,21; 39:2,4
[102] Richt. 5:19; 2 Kon. 9:27; 23:29; 2 Kron. 35:22-25; Zach. 12:11
[103] Jes. 66:6
[104] Openb. 8:5; 11:19
[105] Openb. 14:10
[106] Zie bijv. 1 Petr. 5:13
[107] 2 Baruch 67:7; Sibillijnse Orakelen 5:143,159
[108] Openb. 6:12-14
[109] Openb. 11:19
[110] Openb. 13:1 ev.
[111] Sibillijnse Orakelen 4:119-122,137-139; 5:28-34
[112] Openb. 13:3
[113] Openb. 13:13
[114] Dan. 7:20,24
[115] De beschrijving heeft sterke overeenkomsten met Ez. 26 en 27
[116] Openb. 16:16
[117] Zie bijv. 2 Kon. 6:17.
[118] Openb. 6:9
[119] Ez. 38:1-39:16
[120] Ez. 38:16,17
[121] Ez. 39:2
[122] Zie ook Sibillijnse Orakelen 3:319,512.
[123] Evenals in Dan. 7:10.
[124] Jes. 35:10, 51:11
[125] Jes. 65:17,19
[126] Zie Ez. 48:31-35
[127] Zie Ez. 40:3 en Zach. 1:16. Zie ook Openb. 11:1.
[128] 1 Kon. 6:20
[129] Ez. 47:1
[130] Ez. 47:12