Inleiding
In de Bijbel wordt slechts één keer vermelding gemaakt van het chanoekafeest. Die tekst vinden we in Joh. 10:22: 'In Jeruzalem werd het feest van de Tempelwijding gevierd; het was winter'. Ogenschijnlijk is dit een losse opmerking in een rede waarin Jezus het over Zichzelf heeft als de goede herder, maar als we goed lezen dan is dat zeker niet zo. Om dat te kunnen begrijpen moeten we eerst weten wat dit feest inhoudt.
Historie
In 168 v.Chr. verovert Antiochus IV Epiphanus Jeruzalem. In 167 v.Chr. wordt de Joodse religie verboden en wordt er een beeld van Zeus Olympius in de tempel geplaatst. Het onderhouden van de sabbat, de Joodse feesten en de besnijdenis werden verboden. Onder aanvoering van Judas Makkabeus ontstaat er een opstand van de Joden. Na 3½ jaar wordt in 164 v.Chr. door de Makkabeeën Jeruzalem herovert. De tempeldienst wordt weer in ere hersteld. Dit wordt sindsdien jaarlijks herdacht tijdens het Chanoeka feest.
Volgens de overlevering vond er ook een wonder plaats in deze periode. Toen de tempel werd heroverd wilde men de menora weer aansteken. Er was echter nog slechts heilige olie beschikbaar voor één dag. Men gebruikte deze olie om de menora, de zevenarmige kandelaar, aan te steken en de menora bleef acht dagen hierop branden. In deze tijd had men nieuwe olie kunnen bereiden. Die periode van 8 dagen dat de menora bleef branden op dat kleine beetje olie wordt herdacht door een chanoekia, een 8-armige kandelaar. Tijdens het jaarlijkse feest wordt er op de eerste dag één kaarsje aangestoken, op de tweede dag twee, enz. totdat alle 8 kaarsjes branden op de laatste dag. Feitelijk bevat een chanoekia negen kaarsjes. Het negende kaarsje is apart van de andere acht geplaats. Eerst steekt men deze extra kaars aan, die sjamasj (dienaar) wordt genoemd. Met dit kaarsje steekt men dan vervolgens de andere aan.
Hoewel Judas Makkabeus grote bewondering kreeg voor het feit dat hij met een relatief klein leger Jeruzalem wist te heroveren, was het verdere verloop van de geschiedenis minder positief. Zijn nakomelingen, de Hasmoneeën, regeerden over Israël met harde hand en trokken ook het hogepriesterschap naar zich toe. Ondanks het feit dat ze niet uit de goede stam, de stam Levi, kwamen. Daar was lang niet iedereen het mee eens. Uiteindelijk leidde dit tot een burgeroorlog, die eindigde toen de Romeinen ingrepen.
In de tijd van Jezus werden toch de Makkabeeën bewonderd omdat zij het voorbeeld vormden van Joden die in opstand kwamen tegen vreemde overheersing. Men verlangde naar een nieuwe opstand en het verdrijven van de Romeinen.
Het beeld van de herder
Als Jezus het beeld gebruikt van de goede herder, dan baseert Hij dat op het gebruik van dit beeld in het Oude Testament. In het Oude Testament wordt dit beeld voor drie aanduidingen gebruikt:
1) God; denk aan Psalm 23
2) De koning, zoals God die bedoeld heeft; zie bijvoorbeeld 1 Kon. 22:17: 'Hij zei: Ik zag heel Israël overal verspreid op de bergen, als schapen die geen herder hebben. En de HEERE zei: Dezen hebben geen heer, laat ieder in vrede naar zijn huis terugkeren'.
3) De Messias; denk aan bijvoorbeeld Ez. 37:24: 'En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn. Voor hen allen zal er één Herder zijn'.
Jezus als de goede Herder
In Johannes 10 gebruikt Jezus het beeld van een herder om drie parallellen te trekken.
1. De schapen volgen de stem van de herder (vers 1-6). De kern is vers 3-5: (…) en hij roept zijn eigen schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten. En wanneer hij zijn eigen schapen naar buiten gedreven heeft, gaat hij voor hen uit, en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen. Maar een vreemde zullen zij beslist niet volgen, maar zij zullen van hem wegvluchten, omdat zij de stem van vreemden niet kennen.
2. De herder geeft zijn leven voor de schapen (vers 11-13): Ik ben de goede Herder; de goede herder geeft zijn leven voor de schapen. Maar de huurling en wie geen herder is, die de schapen niet tot eigendom heeft, ziet de wolf komen en laat de schapen in de steek en vlucht; en de wolf grijpt ze en drijft de schapen uiteen. En de huurling vlucht, omdat hij een huurling is en zich niet om de schapen bekommert.
3. De herder kent de schapen (vers 15): Ik ben de goede Herder en Ik ken de Mijnen en word door de Mijnen gekend, zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken (…)
Dan volgt de tekst over het chanoekafeest, en komt Jezus terug op het beeld van de goede herder:
Vers 26-30: Maar u gelooft niet, want u bent niet van Mijn schapen, zoals Ik u gezegd heb. Mijn schapen horen Mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij. En Ik geef hun eeuwig leven; en zij zullen beslist niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijn hand rukken. Mijn Vader, Die hen aan Mij gegeven heeft, is meer dan allen, en niemand kan hen uit de hand van Mijn Vader rukken. Ik en de Vader zijn Eén.
In feite is dit een herhaling van datgene wat eerder gezegd is, in de tekst voor de opmerking over chanoeka.
De opbouw van de perikoop
De tekst over chanoeka staat op een centrale plek in de uitspraken van Jezus over de goede herder. In het eerste deel gebruikt Hij daarnaast nog het beeld van de deur van een stal. Als we letten op de uitspraken over de goede herder dan is de plaatsing van de tekst over chanoeka opvallend. Ik ben er van overtuigd dat dit niet zonder reden is. De Makkabeeën waren niet de herders die God voor ogen had. Zij waren een voorbeeld van machtsmisbruik, van herders die zich niet inzetten voor de schapen.
De boodschap
Als we naar de opbouw van de perikoop kijken dan is de verwijzing naar het chanoekafeest niet zomaar een losse opmerking. Deze opmerking is zodanig geplaatst dat er een contrast ontstaat tussen de uitspraken van Jezus over de goede Herder, en de historie van de Hasmoneeën.
Bas Krins – november 2022