De geschiedenis van de Samaritanen
De Samaritanen claimen afstammelingen te zijn van de zonen van Jozef, namelijk Efraïm en Manasse. In hun geloof spelen de berg Gerizim en de plaats Sichem een grote rol. Het zijn heilige plaatsen. Na de verovering van het land Israël verbleef Jozua in Sichem. De tabernakel wordt in eerste instantie op de Gerizim gezet. Feitelijk gaat de historie van deze plekken in de Bijbel verder terug dan die van Jeruzalem. Volgens de Samaritanen dwaalde Eli af door de tabernakel met de Ark naar Silo te brengen. En Salomo bouwde ten onrechte de tempel in Jeruzalem. Ook werd het uitbreiden van de Torah met de Geschriften en Profeten als een dwaling gezien.
Om de geschiedenis te begrijpen moeten we terug naar de periode na de dood van Salomo. Zijn zoon Rechabeam weigerde de belastingdruk van zijn vader te verlichten, waarna de 10 noordelijke stammen zich afsplitsten onder leiding van Jerobeam. Hij bouwde een heiligdom in zowel Bethel als Dan met in elk een gouden kalf.
Ruim twee eeuwen later werd het noordelijke 10-stammenrijk overwonnen door de Assyriërs, en in 722 v.Chr. viel de hoofdstad Samaria. Volgens de annalen van Sargon werden 27.290 mensen in ballingschap gevoerd. De totale bevolking wordt geschat op 500.000 tot 700.000 personen. De ballingschap betrof dus slechts een deel van de inwoners; een groot deel bleef achter. Omgekeerd werden er mensen vanuit andere gebieden van Assyrië naar Samaria verhuisd (2 Kon. 17:24). Uit het vervolg van deze tekst blijkt dat deze buitenlanders hun eigen goden dienden. Weliswaar werd hun geleerd hoe JHWH gediend moest worden, waarschijnlijk zijn ze daarnaast blijven vasthouden aan hun eigen goden waardoor er een syncretistische religie ontstond (2 Kon. 17:25-33).
We lezen over de rivaliteit tussen de Samaritanen en de Judeeërs in 2 Kron. 28:7-15. De Samaritanen voerden 200.000 mensen weg uit Juda naar Samaria. De profeet Oded waarschuwt dan om geen schuld op zich te laden, en de gevangenen worden vervolgens weer begeleid op de weg terug naar Jericho. (Tussen haakjes: deze geschiedenis doet sterk denken aan de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan in Luk 10:2-37).
Het Assyrische rijk werd opgevolgd door het Babylonische rijk, en de Babyloniërs overwonnen het 2-stammenrijk en voerden een deel van de bevolking in ballingschap. In 587 werd de tempel in Jeruzalem verwoest. Toen de Perzen aan de macht kwamen ging een deel van de ballingen terug naar Jeruzalem om de tempel te herbouwen. Daar werd mee begonnen omstreeks 535 v.Chr. De Samaritanen wilden toen meehelpen met de herbouw, maar Ezra weigerde; hij beschouwde hen als vijanden (Ezra 4:1-3).
De volgende stap in de verwijdering tussen de Joden en de Samaritanen werd de bouw van een tempel op de Gerizim in 332 v.Chr., met toestemming van Alexander de Grote die op dat moment met een veroveringstocht bezig was. Nadat de gouverneur van Alexander de Grote door de Samaritanen werd vermoord, verwoeste Alexander de Grote de stad Samaria en werd de hoofdstad verplaatst naar Sichem.
In 168 v.Chr. kwam Antiochus IV Epiphanus aan de macht, één van de opvolgers van Alexander de Grote. Hij oefende grote druk uit op de Joden, en legde de tempeldienst in Jeruzalem stil en plaatste een beeld van Zeus in de tempel. Na drie-en-een-half jaar werd de tempel heroverd door een Joodse beweging, de Makkabeeën. (Deze gebeurtenis speelt een grote rol in de profetieën van Daniël). De Samaritanen stuurden in die tijd een brief aan Antiochus IV Epiphanus met de mededeling dat ze geen Joden zijn en het verzoek de tempel op de Gerizim voortaan tempel van Zeus Hellenios te noemen. Hiermee voorkwamen ze vervolging. De breuk tussen Joden en Samaritanen werd nu nog groter.
In 128 v.Chr. besloot de Makkabeeër Johannes Hyrcanus een eind te maken aan de rivaliteit en hij verwoeste de tempel op de Gerizim. In 107 v.Chr. werden Samaria en Sichem verwoest. De breuk was compleet.
De Samaritanen vestigden hun hoop vervolgens op de Romeinen en het huis van Herodus. Kort na 70 n.Chr herbouwde Flavius Vespasianus Sichem en noemde het Flavia Neapolis (het huidige Nablus).
De Samaritanen in het Nieuwe Testament
In de tijd van het Nieuwe Testament zien we duidelijk vijandschap tussen Joden en Samaritanen. Als Jezus wordt uitgescholden, dan wordt Hij uitgemaakt voor een bezetene en een Samaritaan (Joh. 8:48). En als Jezus de discipelen uitzendt, dan wordt hun opgedragen niet naar de heidenen en niet naar de Samaritanen te gaan (Matt. 10:5-6). Kennelijk vormden de Samaritanen een aparte groep naast de Joden en de heidenen. Dat blijkt ook uit het feit dat Jezus een Samaritaan een vreemdeling noemt (Luk. 17:18). En volgens Jezus is het heil uit de Joden (Joh. 4:22), waaruit blijkt dat Hij de leer van de Samaritanen als een afwijking beschouwt. De Samaritanen hadden de vijf boeken van Mozes als enig geschrift, net als de Sadduceeën. En net als de Sadduceeën ontkenden ze de opstanding van de doden. Groot verschil van inzicht met alle Joodse stromingen bleef de plaats waar God gediend moet worden, op de berg Gerizim of in Jeruzalem.
De Rabbijnse traditie laat duidelijk eveneens de haat tussen de Joden en de Samaritanen zien. Echter, in de Rabbijnse opvatting waren het land, de wegen, woonplaatsen en het water van Samaria rein, in tegenstelling tot die van de heidenen. Dus als Jezus aan de Samaritaanse vrouw vraagt om voor Hem water te putten, dan overtreedt Hij hiermee geen Rabbijnse regel (in tegenstelling tot wat veel commentaren beweren).
En Hij moest door Samaria gaan…
In de geschiedenis van de Samaritaanse vrouw lezen we het volgende:
Toen Jezus hoorde dat aan de Farizeeën verteld werd dat hij meer leerlingen maakte en er ook meer doopte dan Johannes – Jezus doopte overigens niet zelf, zijn leerlingen deden dat –, verliet hij Judea en ging weer naar Galilea. Daarvoor moest hij door Samaria heen (Joh. 4:1-3)
In verreweg de meeste commentaren staat dat de gebruikelijke route van Judea naar Galilea om Samaria heen liep, omdat men het gebied van Samaria wilde vermijden. Hiervoor moest men de Jordaan oversteken, aan de overzijde van de Jordaan naar het noorden lopen en de Jordaan vervolgens weer terug oversteken. Een omweg van zo’n 100 km. Sommige uitleggers stellen dat er ook een route was langs de Middellandse Zee, ten westen van het gebied van Samaria. Maar klopt dit wel?
Er zijn meer teksten in het Nieuwe Testament te vinden over mensen die van noord naar zuid, of omgekeerd, door Israël reisden. Bij twee reizen vanuit Galilea naar Judea lezen we dat Jezus met Zijn discipelen gewoon door Samaria reisde (Luk. 9:52-56 en Luk. 17:11-19). Ook anderen trokken door het gebied: Philippus (Hand. 8:5), Petrus en Johannes (Hand. 8:14-15), Paulus en Barnabas (Hand. 15:3). Kennelijk was het toch voor Joden geen enkel probleem om dwars door het gebied van Samaria te reizen. Sterker nog, er is geen voorbeeld van iemand die de omweg om Samaria heen genomen heeft.
De belangrijkste buitenbijbelse geschiedschrijver uit de eerste eeuw is Flavius Josephus. Hij vermeldt:
Voor snel reizen was het essentieel om de route te nemen waarin Jeruzalem in drie dagen vanuit Galilea bereikt kan worden (Leven van Josephus 269).
En nog duidelijker:
De Galileeërs waren gewoon om tijdens religieuze feesten via Samaritaans grondgebied naar de heilige stad te reizen (De oude geschiedenis van de Joden, 20:118).
In het vervolg op het laatste citaat spreekt Josephus over gewapende confrontaties tussen de Samaritanen en de Joden uit het jaar 52 n.Chr. Zijn opmerking over de route van Galilea naar Jeruzalem moet dus zeker gelden voor de periode dat Jezus op aarde was.
De conclusie is duidelijk: de weg dwars door Samaria werd helemaal niet gemeden.
Het is mij opgevallen dat in de commentaren geen bron vermeld wordt voor de bewering dat men gewoonlijk om het gebied van Samaria heen trok, en bij nader onderzoek blijkt de hele bewering gewoon niet te kloppen. Wat we hier zien is een voorbeeld van het verschijnsel dat we veel zien in de Bijbeluitleg: iedereen kopieert van iedereen zonder op zoek te gaan naar de oorspronkelijke bronnen. Theologen zouden beter moeten weten.
Bas Krins
februari 2018