Bas Krins
Bijbelgetrouw christen zijn vandaag.

Hooglied: rijker dan de koning


Inleiding

Het Hooglied wordt algemeen beschouwd als het moeilijkste boek van het Oude Testament. Of dat klopt is moeilijk te zeggen maar een liefdeslied dat zo open de lichamelijke schoonheid van een man en een vrouw beschrijft, zonder dat zelfs maar de naam van God wordt genoemd, roept vragen op. Wat is de betekenis ervan, en waarom is het ooit in de Bijbel terechtgekomen?
Daarnaast zijn er nog vele andere vragen. Het lijkt meer op een toneelstuk dan op een lied. Verschillende personen zijn om-de-beurt aan het woord. Maar het is vaak onduidelijk wie wat zegt. In veel vertalingen is deze informatie door de vertalers toegevoegd om de leesbaarheid te verbeteren, maar het is niet altijd duidelijk of het ook klopt. Ogenschijnlijk heeft het boek geen begin en geen eind. Er is geen sprake van de ontwikkeling van een plot.
Dit neemt niet weg dat Hooglied een duidelijke boodschap blijkt te bevatten. Of eigenlijk een dubbele boodschap. In dit artikel wordt hierop ingegaan. Bij de studie van Hooglied heb ik veel geleerd van Joodse geleerden. In dit artikel wordt daar iets van weergegeven.

 

Schrijver

We kennen de schrijver van Hooglied niet. In het eerste vers staat: ‘Lied der liederen’ ‘hetwelk is’ ‘van/over/betreffende/aan’ ‘Salomo’. De naam van Salomo wordt genoemd, en voorafgegaan door een voorzetsel. Maar in het Hebreeuws is niet te zien welk voorzetsel. Dat kan dus zijn ‘van’, maar ook een ander voorzetsel, zoals ‘voor’ of ‘aan’. En waarom wordt het grammaticaal overbodige woord ‘hetwelk is’ gebruikt? Is dat een waarschuwing dat het voorzetsel dat erop volgt hier een minder gebruikelijke betekenis heeft? Kortom, op basis van het opschrift is het mogelijk dat Salomo inderdaad de auteur is, maar het is zeker niet uitgesloten dat het opschrift iets anders wil aanduiden.
Dit betekent dat de hoofdpersonen van Hooglied een onbekende herdersjongen en een Sulamitische vrouw zijn. Op de achtergrond spelen Salomo, de broers van de vrouw en de meisjes van Jeruzalem een rol.
Er zijn aanvullende argumenten om niet Salomo als schrijver te beschouwen. Salomo wordt een aantal malen genoemd in Hooglied. Maar altijd op de achtergrond, als vergelijking, en dan zelfs een negatieve vergelijking. In hoofdstuk 3 zien we Salomo op een draagstoel uit de woestijn trekken. Deze draagstoel is rijk voorzien van goud, zilver en purper. En het is de dag van zijn bruiloft is. {Zoals we straks nog zullen doen zijn de man en de vrouw, de hoofdpersonen in Hooglied, nog niet getrouwd}. Het is een contrast met het beeld dat we in hoofdstuk 1 lezen. Voor de vrouw is het groen van het gras het bed en zijn de ceders en cipressen van het bos de balken en binten van het huis (Hoogl. 1:16-17).
De vrouw is door de zon gekleurd omdat ze in de wijngaarden van haar broers moest werken (Hoogl. 1:6). Haar geliefde is een herder (Hoogl. 1:8). Maar voor haar is haar geliefde een koning (Hoogl. 1:4,12; 7:5). Zoals bij een bruiloft de bruidegom ook vaak koning werd genoemd. Aan het einde van Hooglied komt de wijngaard nog een keer in beeld. Hier wordt gesproken over Salomo die zijn wijngaard liet bewaken door bewakers (Hoogl. 8:11). Maar dan zegt de vrouw:

Hoogl. 8:11-12 Salomo​ bezat een wijngaard in Baäl-Hamon. Hij stelde er bewakers aan, duizend ​sjekel​ zilver gaf men voor de oogst. Mijn eigen wijngaard blijft van mij. De duizend ​sjekel​ zilver is voor jou, ​Salomo, en tweehonderd voor de bewakers.

De vrouw heeft iets gevonden dat meer waard is dan alle rijkdom van Salomo. Haar wijngaard is haar vriend, waarbij nu uiteraard het woord ‘wijngaard’ overdrachtelijk wordt gebruikt.
De beschrijving van de bruidegom bevat ook een opmerkelijke steek onder water:

Hoogl. 5:14 Zijn armen zijn als staven van goud, met ​turkoois​ [NBG: Tarsisstenen; in het Hebreeuws wordt het woord Tarsis gebruikt] bezet. Zijn buik is als een schijf van ivoor, versierd met ​saffier.

Salomo was bekend om zijn gebruik van ivoor en zijn handel met Tarsis. En opnieuw, al die rijkdom van Salomo weegt niet op tegen de liefde die deze vrouw voor haar aanstaande man voelt. Deze tegenstelling wordt zelfs nog verder uitgewerkt. We lezen bij de beschrijving van de bruiloftsstoet van Salomo die uit de woestijn komt dat hij omringt wordt door kostbare kruiden, mirre, cederhout en goud (Hoogl. 3:6-11). Over Salomo zelf lezen we niets. Maar als de vrouw de man beschrijft (Hoogl. 5:10-18) dan wordt deze man zelf omschreven met begrippen als een stromende beek, baden in water, balsemtuinen die overheerlijk geuren geven, het zuiverste goud en een gestalte fier als een ceder. Opnieuw is het contrast groot. Voor deze vrouw is haar man zelf een grotere rijkdom dan alle weelde waarmee Salomo zich omringt.
En ook de volgende opmerking laat zien dat Salomo als achtergrondfiguur functioneert:

Hoogl. 6:8-9 Ook al zijn er zestig koninginnen, en wel tachtig bijvrouwen, meisjes zonder tal, zoals mijn duif is er maar één, mijn allermooiste is de enige. De enige voor haar moeder is zij, een stralend licht voor wie haar baarde. Alle meisjes die haar zien, prijzen haar gelukkig, elke ​koningin, elke ​bijvrouw​ juicht haar toe.

Wellicht is er nog een andere opmerkelijke verwijzing naar Salomo. De bruid wordt de Sulamitische genoemd (Hoogl. 6:13). Er is echter geen stad of streek bekend waar dit naar kan verwezen en men vermoedt dat hier een woordspeling gemaakt wordt met de naam Salomo.
Tot slot. Volgens Deut. 17:14-17 mag een koning geen paarden houden (omdat paarden alleen in Egypte werden verhandeld en God niet wilde dat men naar Egypte zou teruggaan), niet veel vrouwen hebben en geen zilver en goud ophopen. Zoals bekend heeft Salomo al deze regels overtreden. (Zie het artikel op deze website over de zonden van Salomo). Hooglied bevat een subtiele hint hiernaar. Al in het begin wordt verwezen naar de merries voor de wagens van Farao (Hoogl. 1:9), de draagkoets van Salomo is gemaakt van zilver en goud (Hoogl. 3:10), en er wordt melding gemaakt van de vele vrouwen (Hoogl. 6:8-9).

 

De naam van God

In sommige vertalingen staat in Hoogl. 8:6 de naam van God genoemd. Dit berust naar alle waarschijnlijkheid op een foute vertaling. Vermoedelijk zit er echter wel een toespeling op de naam van God in de bezwering van de dochters van Jeruzalem. De vrouw bezweert de dochters ‘bij de gazellen en de hinden van het veld’. De gazellen (‘sbaot’) vormen een woordspeling met de Almachtige (‘Sebaot’), en de hinden van het veld (‘ailot hassadeh’) met de Allerhoogste (‘Shaddai’).

 

De eerste betekenis

a.   Een verloofd stel

Hooglied is een poëtische beschrijving van de liefde tussen een man en een vrouw. Een stelletje dat nog niet getrouwd is, maar zonder twijfel daar wel naartoe op weg is. Dat het gaat om ongehuwden blijkt met name uit het volgende elementen.
Tot driemaal toe klink het refrein:

Hoogl. 2:7 (zie ook Hoogl. 3:5; 8:4): Meisjes van Jeruzalem, ik bezweer je bij de gazellen, bij de hinden op het veld: wek de ​liefde​ niet, laat haar niet ontwaken voordat zij het wil.

Het is duidelijk dat hier opgeroepen wordt om geduld te hebben met de liefde en te wachten tot de tijd daarvoor gekomen is.
Aan het slot van Hooglied komen we de volgende opmerking tegen met betrekking tot de broers van de vrouw:

Hoogl. 8:8-9 Wij hebben een zusje, borsten heeft ze nog niet. Wat doen we met ons zusje als de mensen over haar gaan spreken? Was zij een muur, dan bouwden wij er zilveren kantelen op. Was zij een deur, dan sloten wij die met een balk van cederhout.

De symboliek is duidelijk. De broers zien het als hun taak om ervoor te zorgen dat hun zus ongerept blijft. En er is nog een andere symboliek, namelijk die van een afgesloten tuin:

Hoogl. 4:12 Zusje, bruid, een besloten hof ben jij, een gesloten tuin, een ​verzegelde​ bron.

Tot slot nog een opmerkelijke waarneming. De man beschrijft in beeldende taal de vrouw. Hij ziet haar gezicht door een sluier:

Hoogl. 4:1 Je bent zo mooi, vriendin van mij, je bent zo mooi! Je ogen zijn duiven, door je sluier heen. Je haar golft als een kudde ​geiten die afdaalt van Gileads bergen.

Hoogl. 4:3 (zie ook Hoogl. 6:7) Als een koord van karmozijn zijn je lippen, je mond is betoverend. Als het rood van een ​granaatappel fonkelt je lach, door je sluier heen.

Iedereen die weleens een gespleten granaatappel gezien heeft kan zich bij dit laatste beeld wel iets voorstellen. Maar het feit dat de vrouw een sluier voor heeft als zij elkaar ontmoeten kan erop wijzen dat ze nog niet getrouwd zijn.

Nergens in Hooglied wordt ook maar enige toespeling gemaakt op de geslachtsdelen. Uitgebreid worden lyrische beschrijvingen gegeven van het lichaam van de bruid en – iets minder uitgebreid – van de bruidegom, maar het valt op dat er ook delen zijn die niet beschreven worden.

 

b.   Het paradijs keert terug

Na de zondeval zien we dat God een aantal dingen doet. Adam en Eva worden het paradijs uitgestuurd en mogen er niet meer terugkeren (Gen. 3:23-24). Verder zal de natuur veranderen: de aarde zal dorens en distels voortbrengen (Gen. 3:18). En de relatie tussen de man en de vrouw zal veranderen; de vrouw zal de man begeren en hij zal over haar heersen (Gen. 3:16).

Als het volk op het punt staat het land Israël in bezit te nemen dan belooft God dat al zij Hem dienen het land overvloedig vrucht zal geven:

Deut. 11: 11-15 Maar het land aan de overkant is een land met bergen en dalen, dat zijn dorst lest met het water uit de hemel. Het is een land waaraan de HEER, uw God, veel zorg besteedt en waarover hij waakt, het hele jaar door, van de eerste tot de laatste dag. Als u de geboden gehoorzaamt die ik u vandaag voorhoud, en de HEER, uw God, liefhebt en hem met ​hart​ en ziel dient, belooft de HEER: ‘Ik zal jullie akkers op de juiste tijd regen geven, in het najaar en in het voorjaar. Je zult je oogst binnenhalen, koren, ​wijn​ en olie, en ik zal groene weiden geven voor je ​vee. Je zult er leven in overvloed.’

Dit betekent dat als het volk God trouw blijft, het land Israël eigenlijk een stukje paradijs op aarde zal worden. Maar de Thora spreekt niet over herstel van de relatie tussen man en vrouw.
In Hooglied wordt dit thema verder uitgewerkt. De vrouw wordt een besloten tuin genoemd (Hoogl. 4:12). Een duidelijke verwijzing naar de hof van Eden. Maar net zoals het land Israël een stukje paradijs op aarde kan worden als God gehoorzaamd wordt, zo zal ook de relatie tussen de man en de vrouw weer iets van de oorspronkelijke bedoeling laten zien. Dat zien we in de wederkerigheid van de relatie tussen de man en de vrouw:

Hoogl. 2:16 (zie ook Hoogl. 6:3) Mijn lief is van mij, en ik ben van hem.

En even later lezen we:

Hoogl. 7:11 Ik ben van mijn lief, en hij verlangt naar mij.

Dit laatste is de omgekeerde situatie: de man die verlangt naar de vrouw. En in die wederkerigheid en het tenietdoen van de overheersing door de man zien we opnieuw een stukje paradijs op aarde.

 

De tweede betekenis

a.   De Joodse uitleg

Binnen het Jodendom wordt Hooglied gelezen als een beschrijving van de relatie tussen God en Israël. Tot voor kort was mijn reactie hetzelfde als die van tal van christenen: een uitleg die gezocht is en die niet uit de tekst zelf naar voren komt. Een uitleg die mede ontstaan is vanuit verlegenheid met de eigenlijke betekenis van de tekst.
Wat dit laatste betreft: dit is onjuist. Ook veel Joden erkennen de eerste betekenis van de tekst. En degenen die weleens kennis hebben genomen van de Rabbijnse discussies over de interpretatie van de reinheidswetten voor mannen en vrouwen zullen hebben gemerkt dat die niet bepaald getuigen van preutsheid. De Joden blijken heel goede redenen te hebben om Hooglied te lezen als een beschrijving van Gods liefde voor Israël. In dit artikel willen we daar nader op in gaan.
Eén opmerking vooraf. Het gaat er niet om dat men in elk detail van Hooglied een allegorische uitleg zoekt. Zoals men in sommige commentaren ziet waar het Hooglied wordt uitgelegd als een allegorie van de verhouding tussen Jezus Christus en de gemeente. Wat bedoeld wordt is dat Hooglied in het algemeen een afbeelding is van Gods liefde voor Israël. Hooglied is dus een metafoor, een analogie, maar geen allegorie.
Op zich wordt in de Bijbel vaker de relatie tussen een man en een vrouw gebruikt om de relatie tussen God en Zijn volk te beschrijven. Vooral door de profeten in het Oude Testament. In positieve zin, maar vaker nog in negatieve zin als de afgodendienst wordt beschreven in termen van huwelijksontrouw. Waarbij die ontrouw soms in termen wordt beschreven die in tegenstelling tot de taal van Hooglied wel zeer expliciet zijn.

b.   De bruid als beeld van Israël

Het land Israël wordt als volgt door God aangeprezen op het moment dat het volk op het punt staat het land in te nemen:

Deut. 8:7-9 Straks brengt de HEER, uw God, u naar een goed land, een land van beken, ​bronnen​ en waterstromen, die ontspringen in de valleien en op de bergen, een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgenbomen en granaatappelbomen, een land van ​olijven en honing, een land waar u niet slechts schamel brood zult eten, maar waar het u aan niets zal ontbreken, een land waar u ijzer vindt in het gesteente en waar u koper delft uit de bergen.

Daarnaast wordt het land Israël beschreven als een land dat overvloeit van melk en honing (Ex. 3:8; 13:5; 33:3; Lev. 20:24; Num. 13:24; 14:8; 16:14; Deut. 6:3; 11:9; 26:9; 27:3; 31:20; Joz. 5:6).
Het is opvallend dat de beschrijving van de bruid hier nauw bij aansluit:

Hoogl. 2:13 De vijgenboom is al vol vruchten, de wijnstok rankt en geurt.

Hoogl. 4:11 Mijn bruid, je lippen druipen van honing, melk en honing proef ik onder je tong, je kleed geurt naar de Libanon.

Hoogl. 4:12 Zusje, bruid, een besloten hof ben jij, een gesloten tuin, een verzegelde bron.

Hoogl. 4:13-14 Aan jou ontspruit een boomgaard vol ​granaatappels, met een overvloed aan vruchten, hennabloemen, ​nardusplanten, nardus​ en saffraan, kalmoes en kaneel, wierookbomen, allerlei soorten, mirre, aloë, balsems, allerfijnst.

Hoogl. 4:15 Je bent een bron omringd door tuinen, een put met helder water, een bergbeek van de Libanon.

Hoogl. 7:3 Je navel is een ronde kom, die gevuld is met kruidige wijn. Je buik is een bergje tarwe, dat door lelies wordt omzoomd.

Hoogl. 7:8 Als een palm is je gestalte, je borsten zijn als druiventrossen.

Reeds in de oudheid werd de granaatappel beschouwd als de nationale vrucht van Israël. Zowel de tabernakel (Ex. 28:33; 39:24) als de tempel (1 Kon. 7:18; 2 Kon. 25:17; 2 Kron. 3:16; 2 Kron. 4:13) was er rijkelijk mee versierd. In Hooglied lezen we tot tweemaal toe dat de slapen van de bruid door de sluier heen er als granaatappels uitzien (Hoogl. 4:3; 6:7). Tussen haakjes: het kroontje op de vrucht is het enige voorbeeld in de natuur waar de zespuntige ster van David, het nationale symbool van Israël, voorkomt.

 

c.    De bruid ruikt als de tempel

Bij de beschrijving van de bruid worden veel geuren gebruikt. Opvallend is de tekst in het vierde hoofdstuk:

Hoogl. 4:13-14 Aan jou ontspruit een boomgaard vol ​granaatappels, met een overvloed aan vruchten, hennabloemen, ​nardusplanten, nardus​ en saffraan, kalmoes en kaneel, wierookbomen, allerlei soorten, mirre, aloë, balsems, allerfijnst.

De tekst doet denken aan de beschrijving van het heilige reukwerk voor de tempel:

Ex. 30:23-25 ‘Neem de fijnste specerijen: vijfhonderd sjekel dikvloeibare mirre, half zoveel geurige kaneel – tweehonderdvijftig sjekel dus –, tweehonderdvijftig sjekel geurige kalmoes en vijfhonderd sjekel kassia, alles volgens het ijkgewicht van het heiligdom, en een hin olijfolie, en bereid hieruit ​heilige​ ​zalfolie, een geurig mengsel zoals een reukwerker dat maakt. (…)

De verwijzing is duidelijk. Joodse uitleggers gaan ervan uit dat ook de verwijzing naar de ‘bergen vol balsemkruid’ (Hoogl. 8:14) een aanduiding is van de tempel. Volgens de Talmoed (Yoma 39b) rook de tempel in Jeruzalem zo sterk naar wierook dat geen enkele bruid parfum hoefde te gebruiken in Jeruzalem. Zelfs in Jericho was de geur nog zo sterk dat de vrouwen daar geen parfum gebruikten. Als we dit weten, dan zien we in de benaming van de bruid als mirreberg en wierookheuvel (Hoogl. 4:6) eveneens een duidelijke verwijzing naar de tempel.

 

d.   De steden van Israël

In Hooglied worden veel steden genoemd. Opvallend is de tekst:

Hoogl. 6:4 Je bent zo mooi, vriendin van mij, zo bekoorlijk als Tirsa, zo lieflijk als Jeruzalem, zo ontzagwekkend als een vaandelvrouw.

In dit vers worden Tirsa en Jeruzalem genoemd, oftewel de hoofdstad van het noordelijke rijk en de hoofdstad van het zuidelijke rijk. Na de regering van Salomo (ca. 970 – 930 v.Chr.) is het rijk in tweeën gebroken. Het noordelijke 10-stammenrijk kreeg in eerste instantie Sichem als hoofdstad, vervolgens Tirsa (van ca. 910 tot 880 v.Chr.) en tenslotte Samaria. De hoofdstad van het zuidelijke 2-stammenrijk is altijd Jeruzalem gebleven. Dit vers uit Hooglied kan betekenen dat Hooglied is ontstaan in de periode dat Tirsa de hoofdstad van het noordelijke rijk was, enkele decennia na de regering van Salomo.
Zonder meer valt op hoeveel steden kriskras door Israël worden genoemd bij de beschrijving van de vrouw: Jeruzalem, Saron, Gilead, Libanon, Amana, Senir, Hermon, Chesbon, Bat-Rabbim, Tirsa, Damascus, Karmel. Het is een bevestiging van het beeld dat de vrouw inderdaad ook beeld is van Israël.

 

e.   Hooglied en de ballingschap

Als we Hooglied goed lezen, dan blijkt de relatie tussen de man en vrouw niet altijd rozengeur en maneschijn te zijn. We zien toenadering en verwijdering. Reeds in het begin lezen we:

Hoogl. 2:14 Mijn duif in de rotskloof, verscholen in de bergwand, laat mij je gezicht zien, laat mij luisteren naar je stem, want je stem is zo lieflijk, je gezicht zo bekoorlijk.’

De vrouw is kennelijk redelijk onbereikbaar voor de man. En de vrouw ziet ook dat er gevaren zijn die hun relatie bedreigen:

Hoogl. 2:15 Vang voor ons de vossen, vang die kleine vossen. Ze vernielen de wijngaard, onze wijngaard vol bloeiende ranken.

In Hoogl. 3:1-5 lezen we hoe de vrouw verlangt naar de man terwijl ze op bed ligt. Dan staat ze op en gaat de stad in, waar ze de wachters van de stad ontmoet. Uiteindelijk vindt ze dan haar aanstaande man.
Een enigszins vergelijkbare situatie lezen we in Hoogl. 5:2-6:3. Opnieuw ligt de vrouw op bed. Dan klopt haar verloofde aan. Ze wil echter in eerste instantie niet opendoen omdat ze haar voeten al gewassen heeft en zich heeft uitgekleed. Als ze echter de geur van hem ruikt, loopt ze toch naar de deur maar haar geliefde is dan reeds weg. Ze gaat op zoek en treft opnieuw de wachters aan. Als deze wachters haar dan vragen waar haar vriend heen gegaan is, dan weet ze te vermelden dat hij naar zijn hof is gegaan.
Deze twee scenes doen bijna surrealistisch aan. Het is niet duidelijk of ze alleen een droom weergeven, of dat de vrouw ook daadwerkelijk de stad ingaat.
In elk geval geven ze een beeld van toenadering en verwijdering. In dit beeld hebben de Joden altijd een analogie gezien met de geschiedenis van Israël. Met de ballingschap als verwijdering en de terugkeer en het herstel van het land als toenadering. Ondanks dat blijft de liefde van God voor Zijn volk overeind staan, net als in Hooglied de liefde van de man voor de vrouw geen enkel moment ter discussie staat. Dit is de kern van de tweede betekenis van Hooglied. God houdt van zijn volk, ondanks alles. De bruid in Hooglied is zwart van de zon. Maar voor de bruidegom is zijn de mooiste van de hele wereld. En ondanks het feit dat ze soms verscholen is, en ze de deur niet voor hem wil opendoen, blijft de bruidegom verlangen naar de bruid. En wie tot het einde doorleest kan maar één conclusie trekken: deze man en vrouw gaan trouwen.

 

f.     Hooglied als feestrol

Hooglied is één van de vijf feestrollen van de Joden. Het wordt gelezen op het Pesachfeest. De Uittocht uit Egypte, die dan herdacht wordt, wordt door de Joden beschouwd als het begin van de relatie tussen God en Zijn volk. En Hooglied wordt gelezen als een uitdrukking van deze liefde van God voor Israël. Daarbij komt dat het begin van Hooglied zich in het voorjaar afspeelt (Hoogl.2:11: de winter is voorbij). Pesach is het eerste feest in het voorjaar.

 

Slotopmerkingen

Hooglied schildert in de eerste plaats de relatie tussen een man en een vrouw zoals God dat bedoeld heeft. Een relatie waarin weer iets van het paradijs zichtbaar wordt. Een relatie van exclusieve liefde, waaraan wij een voorbeeld mogen nemen.
Daarnaast blijkt uit tal van toespelingen dat met dit beeld ook de relatie tussen God en Israël wordt uitgebeeld. De steden die genoemd worden bij de beschrijving van de bruid, de vruchten van het land, en de geur van de tempel, alles wijst erop dat de bruid een beeld is voor het land Israël. God heeft Zijn volk lief, ondanks periodes van afwijzing door de bruid. En we mogen uitzien naar de bruiloft, waarin God en Zijn volk definitief herenigd worden.
Als nieuwtestamentische christenen mogen we weten dat we ingeënt zijn in de stam Israël. In die zin geldt de betekenis van Hooglied ook voor ons. Sterker nog, omdat we weten hoe Jezus Christus als Messias Zichzelf voor ons heeft opgeofferd, krijgt de liefde van God voor ons nog een veel diepere betekenis. Een liefde die blijft ondanks het feit dat wij ook weleens de deur dicht houden als Hij erop klopt. En meer dan ooit mogen we uitzien naar de bruiloft van het Lam, waarin Christus herenigd wordt met Zijn gemeente. Een gemeente van gelovigen uit de heidenen en uit Israël.

 

Bas Krins – november 2017