Bas Krins
Bijbelgetrouw christen zijn vandaag.

Ester: een geschiedenis met een dubbele bodem


Inleiding

De geschiedenis van Ester is bekend. Opvallend aan de weergave is dat de naam van God ontbreekt, ook al is zeer duidelijk dat Zijn hand te zien is in de redding van de Joden. Maar wellicht gaat de betekenis verder dan dat. Er zijn een aantal parallellen met andere teksten uit het Oude Testament die wijzen op een min of meer verhulde boodschap. De sleutel is de brief die Ester aan de ballingen schrijft om de jaarlijkse viering van het Poeriemfeest toe te lichten.
Wat opvalt zodra we beginnen te lezen in dit Bijbelboek zijn de namen van Mordechai en Ester. Mordechai is afgeleid van de god Marduk en Ester van de godin Isjtar. Jahweh is wel erg ver op de achtergrond geraakt. Overigens gebeurde het waarschijnlijk wel vaker dat de ballingen een andere naam kregen, want we lezen iets vergelijkbaars in het boek Daniël:
Dan. 1:6-7 Onder hen waren enkele Judeeërs: Daniël, Chananja, Misaël en Azarja. Maar de hoofdeunuch gaf hun andere namen; Daniël noemde hij Beltesassar, Chananja Sadrach, Misaël Mesach en Azarja Abednego.


Parallellie met de Uittocht

Er zijn een aantal opvallende overeenkomsten tussen de geschiedenis van Mozes en de geschiedenis van Ester. Beiden zijn adoptiefkind. Mozes van de dochter van de Farao, Ester van Mordechai. Mozes komt aan het hof van de farao, Esther aan het Perzische hof. In beide gevallen is in eerste instantie voor de personen in het hof de Joodse identiteit verborgen, en beiden treden op voor Israël op het moment dat het volk verdrukt wordt. En als ze tot hun taak geroepen worden dan deinzen beiden daarvoor terug. Als het volk Israël uit Egypte vlucht helpen de dienaren van de koning het volk op weg en de Perzische ambtenaren ondersteunen de Joden. De Uittocht wordt gekoppeld aan de viering van Pesach, en de geschiedenis van Esther leidt tot de viering van het Poerimfeest. Zo zien we een groot aantal paralellen.
Maar des te meer valt ook het verschil op. De Uittocht voerde het volk Israël naar het beloofde land. En dan komen we op het heikele punt. Want de geschiedenis van Ester speelt zich af ten tijde van koning Ahasveros, de zoon van Darius. Dat is dus na de terugkeer van de ballingen naar het land Israël. Sterker nog, de geschiedenis van Ester speelt zich af ongeveer 30 jaar nadat de herbouw van de tempel voltooid was. Met andere woorden, terwijl een kleine groep teruggekeerde ballingen zich bezighield met de herbouw van Jeruzalem en de tempel, behoort Ester tot de (nakomelingen van de) achterblijvers die aan het comfort van het Perzische Rijk de voorkeur gaven boven de ontberingen in Jeruzalem. En ondanks de aanmoedigingen van de profeten Haggaï en Zacharia, die profeteerde ten tijde van Darius, om de tempel te helpen herbouwen. 


Verwijzingen naar de tempel

We lezen in de eerste verzen:
Ester 1:1-3 Het was in de tijd van Ahasveros, (…). In het derde jaar van zijn regering, toen hij in de burcht van Susa zetelde, richtte deze koning Ahasveros een feestmaal aan voor al zijn rijksgroten en hoge functionarissen; alle bevelhebbers van het leger van Perzië en Medië, de adel en de hoofden van de provincies waren aanwezig.
Opvallend is het gebruik van het woord ‘burcht’ (‘bira’ in het Hebreeuws) voor het paleis. In Esther wordt het 10 maal gebruikt (vgl. Dan. 8:2; Neh. 1:1). Dit woord wordt ook gebruikt om de tempel aan te duiden, namelijk tweemaal in Kronieken:
1 Kron. 29:1 Daarna wendde David zich tot de verzamelde Israëlieten: ‘God heeft mijn zoon Salomo uitgekozen, hem alleen, een jongeman nog, zonder ervaring. Zijn taak is zwaar, want de burcht die hij moet bouwen is niet voor een mens bestemd, maar voor God, de HEER.’
1 Kron. 29:19 ‘Geef ook dat mijn zoon Salomo met volle toewijding uw geboden, bepalingen en wetten naleeft en alles in het werk stelt om de burcht te bouwen waarvoor ik de voorbereidingen heb getroffen.’ 

De vergelijking tussen de burcht Susa en de tempel gaat nog verder. Het paleis in Susa wordt beschreven in termen die doet denken aan de beschrijving van de tempel.
In het hart lag de binnenhof met de troonzaal die zonder toestemming niet betreden mocht wordt. Dit doet denken aan het Heilige der Heilige:
Ester 5:1 Toen de derde dag aangebroken was, hulde Ester zich in een koninklijk gewaad en ging naar de binnenhof van het koninklijk paleis. Daar bleef ze staan, tegenover de troonzaal. In de zaal zat de koning op zijn koninklijke troon, tegenover de ingang.
De buitenhof heeft een parallel met het Heilige. Alleen bedienden van de koning zoals Haman mochten daar komen:
Ester 6:4 Daarop vroeg de koning: ‘Is er iemand in de hof?’ Nu was Haman zojuist in de buitenhof van het paleis gekomen om de koning te zeggen dat hij Mordechai aan de paal moest hangen die Haman voor hem had laten klaarzetten.
De Koningspoort kan men vergelijken met de voorhof. Men moest goed gekleed zijn. Gekleed in zakken was niet toegestaan (Ester 4:2). Hier deden de bedienden dienst.
Ester 2:19-21 Eens, toen er opnieuw jonge meisjes bij elkaar werden gebracht, deed Mordechai dienst in de Koningspoort. (…). Toen Mordechai dus in de Koningspoort zat, gebeurde het dat twee eunuchen die de koning als lijfwacht dienden, Bigtan en Teres, uit verbittering een plan beraamden om koning Ahasveros om het leven te brengen.
Tot slot was er het stadsplein, voor de Koningspoort, dat op één lijn staat met Jeruzalem:
Ester 4:2-6 Voor de Koningspoort bleef hij staan, want het was niet toegestaan deze in rouwkleding binnen te gaan. In alle provincies heerste onder de Joden diepe rouw zodra het bevel en de wet van de koning er bekend werden: ze vastten, huilden en weeklaagden, en velen hulden zich in een rouwkleed en legden zich neer in het stof. Esters dienaressen en de eunuchen die haar dienden, brachten Ester op de hoogte. De koningin was hevig geschokt en liet Mordechai kleren brengen, opdat hij die zou dragen in plaats van zijn rouwkleed. Maar hij wilde ze niet aannemen. Toen ontbood Ester Hatach, een van de eunuchen die de koning haar als persoonlijke dienaar had gegeven. Ze droeg hem op uit te zoeken wat de reden was van Mordechais gedrag. Dus ging Hatach naar Mordechai, die op het stadsplein voor de Koningspoort stond.
Het beeld is duidelijk. De achterblijvers bleven liever in Susa dan in Jeruzalem. En bleven liever onder het bewind van Ahasveros dan terug te keren op Gods bevel naar hun eigen land. Met andere woorden, ze vervingen de tempel door het paleis van de koning.

Er is nog een ander opmerkelijke parallel. Het bevel van Haman werd vastgesteld op de 13de dag van de eerste maand, dat is de 13de Nisan:
Ester 3:12 Zo werden op de dertiende dag van de eerste maand de schrijvers van de koning ontboden. Er werd een bevel op schrift gesteld dat precies zo luidde als Haman het wilde en dat gericht was aan de satrapen die de koning vertegenwoordigden, aan de gouverneurs van alle provincies en aan de vorsten van alle volken. Voor elke provincie was er een bevel in haar eigen schrift en voor elk volk in zijn eigen taal. Het werd geschreven in naam van koning Ahasveros en met de zegelring van de koning verzegeld.
Het bevel van Mordechai werd verspreid op de 23ste Siwan. De beschrijving van de uitvaardiging van dat bevel is vrijwel gelijk aan de vorige:
Ester 8:9 Meteen daarna, op de drieëntwintigste dag van de derde maand, de maand siwan, werden de schrijvers van de koning ontboden. Er werd een bevel op schrift gesteld dat precies zo luidde als Mordechai het wilde en dat gericht was aan de Joden, aan de satrapen en de gouverneurs, en aan de hoofden van alle provincies, van India tot Nubië, honderdzevenentwintig provincies. Voor elke provincie was er een bevel in haar eigen schrift en voor elk volk in zijn eigen taal, ook voor de Joden in hun eigen schrift en hun eigen taal.
Tussen de 13de Nisan en de 23ste Siwan zitten 70 dagen. De maand Nisan telde 30 dagen en de maand erna, Iar, 29 dagen. De maand Siwan volgt op Iar. In de Joodse telling wordt net als nu in het Frans en Italiaans de eerste dag meegeteld. Dus over een week is in het Hebreeuws over 8 dagen. En de periode van de 13de Nisan tot de 23ste Siwan is dan dus 70 dagen. Dit is een opvallende parallel met de 70 jaar van Jeremia die er tussen het begin van de ballingschap en de terugkeer zitten (Jer. 25:11-12; 29:10). Aan het begin van de profetie van Zacharia wordt hier naar verwezen:
Zach. 1:12 Toen riep de engel van de HEER uit: ‘HEER van de hemelse machten, hoe lang zal het nog duren voor u erbarmen toont met Jeruzalem en de steden van Juda, waarop u nu al zeventig jaar verbolgen bent?’
De periode van 70 jaar van de ballingschap was een periode van grote onzekerheid over de toekomst van het Joodse volk. De periode van 70 dagen waar hier sprake van is, is eveneens een periode van grote onzekerheid.


Verwijzingen naar de profetie van Zacharia

Er is een interessante relatie tussen het boek Ester en de profetie van Zacharia. Ester licht in een brief de viering van het Poerimfeest toe, staat er. Dat is opvallend. Nadat de Joden hun tegenstanders hadden uitgeroeid heeft Mordechai een brief geschreven waarin hij de jaarlijkse viering van het Poeriemfeest regelt. Een tweede brief is dus eigenlijk niet meer nodig. Hierdoor wordt onze aandacht sterk getrokken tot de inhoud van deze tweede brief. Ogenschijnlijk bevat deze niets nieuws:
Ester 9:30 Er werden brieven gestuurd naar alle Joden in alle honderdzevenentwintig provincies van Ahasveros’ koninkrijk, met betuigingen van vriendschap en trouw. 31 Daarin werd de viering van Poerim op de vastgestelde tijd verplicht gesteld: ze moesten zich houden aan wat de Jood Mordechai hun had opgelegd – ook koningin Ester legde hun dit nu op – en de verplichtingen nakomen die zij voor zichzelf en voor hun nakomelingen waren aangegaan wat betreft vasten en weeklagen. 32 Esters bevelschrift bevatte bindende voorschriften voor de Poerimdagen, en de inhoud ervan werd te boek gesteld.
Opvallend is dat staat dat in de brief wordt gesproken over ‘betuigingen van vriendschap en trouw’. In het verband van de tekst lijkt het een wat vreemde uitdrukking.
Ester 9:30 Er werden brieven gestuurd naar alle Joden in alle honderdzevenentwintig provincies van Ahasveros’ koninkrijk, met betuigingen van vriendschap en trouw (‘divrei shalom ve-emet’, ‘met woorden van vriendschap en trouw’).
Deze woorden doen sterk denken een tekst uit Zacharia waar dezelfde uitdrukking ‘vrede en trouw’ wordt gebruikt (vgl. Jes. 39:8; Jer. 33:6):
Zach. 8:16-19 Hier moeten jullie je aan houden: Spreek de waarheid (emet) tegen elkaar, bewaar de vrede (shalom)door eerlijk en rechtvaardig recht te spreken (HSV: oordeel naar waarheid (emet) in uw poorten met een oordeel dat de vrede (shalom) dient); wees er niet op uit om een ander kwaad te doen en laat je niet verleiden tot meineed, want daar heb ik een afkeer van – spreekt de HEER. ’En de HEER van de hemelse machten richtte zich tot mij: ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten: De vastendagen in de vierde en de vijfde maand en de vastendagen in de zevende en de tiende maand zullen voor Juda veranderen in blijde feestdagen vol vreugde en vrolijkheid. Maar let wel: houd de vrede en waarheid (‘ve-ha-emet ve-ha-shalom’, ‘waarheid en vrede’) in ere!’
Zacharia profeteert dat de vier vastendagen worden veranderd in feestdagen als Israël terugkeert naar het land. In Zach. 7:5 lezen we over de vastendagen in de 5de en 7de maand vanwege de verwoesting van de tempel. Uit Zach. 8:19 blijkt dat er ook in de 4de en 10de maand werd gevast. Zacharia profeteert dan dat deze vastendagen zullen veranderen in feestdagen als de Joden zullen zijn teruggekeerd naar Jeruzalem. Dat is slechts beperkt gebeurd. Wat we nu zien is dat er een extra feestdag wordt vastgesteld, Poerim. Deze feestdag wordt daarmee een dag om te herdenken dat de profetie van Zacharia onvervuld is gebleven. Daarom legt Ester nadruk op het feit dat de vastendagen nog niet afgeschaft worden:
Ester 9:31 (…) ze moesten zich houden aan wat de Jood Mordechai hun had opgelegd (…) en de verplichtingen nakomen die zij voor zichzelf en voor hun nakomelingen waren aangegaan wat betreft vasten en weeklagen. (…). 

Er is nog een tweede parallel. We lezen in Ester 2:
Ester 2:5 Nu woonde er in de burcht van Susa een zekere Mordechai, een Jood. Hij was een zoon van Jaïr, de zoon van Simi, de zoon van Kis, uit de stam Benjamin.
In het Hebreeuws wordt gesproken over een ‘ish jehudi’, een ‘man van Juda’. Deze uitdrukking komt verder alleen voor in Zach. 8:
Zach. 8:23 En dit zegt de HEER van de hemelse machten: Als die tijd is gekomen, zullen tien mannen uit volken met verschillende talen een Joodse man bij de slip van zijn mantel grijpen met de woorden: “Wij willen ons bij u aansluiten, want we hebben gehoord dat God bij u is.”’
Hier gaat het om niet-Joodse mensen die een vrome Jood volgen op zoek naar God. Omdat ze gezien hebben dat God met de Joden is doordat Hij de Joden terug heeft gebracht naar hun land. Maar als zelfs de Joden niet teruggaan naar Israël en liever in Perzië blijven wonen, hoe zullen dan de heidenen ertoe komen God te gaan verheerlijken vanwege de terugkeer?

Tot slot wil ik nog wijzen op het laatste hoofdstuk van Zacharia, waar geprofeteerd wordt over de eindtijd. Daar ziet Zacharia hoe opnieuw vijanden zullen strijden tegen Jeruzalem en dat de helft van de inwoners in ballingschap zal worden gevoerd. Maar dan zal de Heer verschijnen op de Olijfberg en volken die ten strijde zijn getrokken tegen Jeruzalem zullen getroffen worden door een vreselijke plaag. Degenen die overblijven van de volken zullen jaarlijks naar Jeruzalem komen om daar de Heer te eren en het Loofhuttenfeest te vieren. We zien hoe de geschiedenis van Ester een verwijzing hiernaar bevat. Ook hier is sprake van een omkering van de verhoudingen: de vijanden wilden de Joden vervolgen, maar uiteindelijk werden ze zelf het slachtoffer. En op die manier wordt de jaarlijkse viering van het Poeriemfeest een verwijzing naar de viering van het Loofhuttenfeest waar Zacharia over spreekt.
In dit verband wil ik nog eens wijzen op de parallel tussen de periode van 70 dagen tussen het bevel van Haman op de 13de Nisan en het bevel van Mordechai op de 23ste Siwam enerzijds en de periode van 70 jaar van de ballingschap anderzijds. Hoewel dit laatste bevel grote vreugde veroorzaakte bij de Joden in het Rijk, moesten ze wachten tot de 13de Adar, bijna 9 maanden later, alvorens ze daadwerkelijk de vijanden konden overwinnen. Zo is de terugkeer uit de ballingschap ten tijde van Kores en Darius slechts een voorproefje van de bevrijding aan het einde van de geschiedenis, die door Zacharia ook wordt geschilderd als een bevrijding uit een ballingschap (Zach. 14:2).


Slotopmerkingen

Op de achtergrond van Ester speelt duidelijk de ongehoorzaamheid aan Gods gebod om terug te keren naar Israël een rol. Dat is met name te merken aan de verwijzingen naar Zacharia. Maar kritiek wordt in dit boek niet direct geuit, maar op een bijna verhullende manier. Daarmee wordt de geschiedenis van Ester een herinnering aan de belofte die nog openstaat, dat namelijk eens de Israëlieten massaal zullen terugkeren naar hun land. En het Poerimfeest geeft een voorproefje van een tijd dat alle vastendagen zullen zijn veranderd in feestdagen. Maar het laat ook zien dat ondanks het feit dat men er de voorkeur aan gaf om te blijven wonen in een land waar men God niet vereert, God hen niet vergeten heeft en blijft beschermen.
De geschiedenis begint met de ongehoorzaamheid van koningin Wasti. Zij wordt afgezet, omdat zij een slecht voorbeeld geeft:
Ester 1:18 Nog vandaag zullen de vrouwen van alle rijksgroten van Perzië en Medië, zodra ze hebben gehoord wat de koningin heeft gedaan, zich hierop beroepen tegenover hun echtgenoten, en dat zal leiden tot veel minachting en ergernis.
Zoals Wasti weigerde om naar het paleis te komen, zo weigerde het Joodse volk in Perzië naar Jeruzalem te gaan. Wasti gaf hiermee een slecht voorbeeld aan alle mannen van het rijk. De ongehoorzaamheid van de Joden om terug te keren naar hun land is een slecht voorbeeld voor de heidenen. Het is opvallend dat het tekstdeel uit Zacharia 8 waarnaar Ester verwijst handelt over heidenen die zich willen aansluiten bij de Joden die teruggekeerd zijn naar Jeruzalem omdat ze zien dat God met hen is. Heidenen zijn jaloers op de volgelingen van God. Hiermee wordt de ongehoorzaamheid van de Joden die achtergebleven zijn in Perzië wel heel schrijnend. Echter, de ongehoorzaamheid van Wasti leidt ertoe dat ze verstoten wordt, maar God vergeet Zijn volk niet. Hij verstoot Zijn volk niet maar biedt uitredding.
Het ironische is dat aan het begin van de geschiedenis Mordechai en Ester voor hun omgeving niet als Joden herkenbaar waren en zelfs heidense namen droegen. Uiteindelijk blijkt het feit dat ze zich als Joden kenbaar hebben gemaakt hun redding te zijn geweest. Dat wordt zelfs beklemtoond als de tweede brief wordt opgesteld:
Ester 9:29 Koningin Ester, de dochter van Abichaïl, stelde samen met de Jood Mordechai een tweede schrijven op om Poeriem nadrukkelijk verplicht te stellen.
Ester wordt hier aangeduid als de dochter van Abichaïl en Mordechai wordt nadrukkelijk een Jood genoemd.
En zo blijkt het boek Ester een duidelijke boodschap te hebben. Men dacht anoniem gerust te kunnen wonen in een vreemd land. Maar uiteindelijk is deze geschiedenis een oproep om God te dienen en op Hem te vertrouwen. En om uit te zien naar een tijd dat de nog openstaande beloften zullen zijn vervuld.


Bas Krins – februari 2017