Bas Krins
Bijbelgetrouw christen zijn vandaag.

Tsav latsav, tsav latsav, kav lakav, kav lakav

Is tongentaal onverstaanbaar en onbegrijpelijk?

  

1.      Tsav latsav, tsav latsav, kav lakav, kav lakav

Is tongentaal een tekst die door de Heilige Geest is ingegeven in een bestaande taal (zoals tijdens Pinksteren), of kan het ook een tekst in een niet-bestaande taal zijn? En hoe zit dat dan met de gave van het vertolken van tongen, waar Paulus over spreekt? Is tongentaal een teken voor de ongelovigen, of juist niet?
Op deze vragen willen we in deze bijdrage ingaan, en daarbij willen we de aandacht vestigen op een opmerkelijk citaat van Paulus als hij in de eerste brief aan Korinthe schrijft over tongentaal. Hij haalt dan een profetie uit Jesaja aan. Het gaat om deze tekst:

Jes. 28:10-13: Hoor hem: “Tsav latsav, tsav latsav, kav lakav, kav lakav, beetje van dit, beetje van dat.”’ Inderdaad, door mensen met een vreemde tongval, in een andere taal, ​spreekt de HEER​ tot dit volk. Ooit heeft hij tegen hen gezegd: ‘Hier is rust, hier vind je verpozing, laat wie vermoeid is hier rusten.’ Maar ze weigerden naar hem te luisteren. Daarom horen zij nu van de HEER: ‘Tsav latsav, tsav latsav, kav lakav, kav lakav, beetje van dit, beetje van dat.’ En zo gaan ze op ​weg, maar ze struikelen, ze raken gewond, verstrikt, en worden gevangen.

Wat er precies bedoeld wordt met ‘Tsav latsav, kav lakav’ is niet geheel duidelijk. Waren de dronken profeten onverstaanbaar geworden? Of wilde men aangeven dat de profeet Jesaja kinderachtige taal uitsloeg? Of moet er vertaald worden: ‘Want het is wet op wet, wet op wet, eis op eis, eis op eis, hier wat, daar wat” (NBV)? De betekenis van de profetie waar deze woorden deel van uitmaken is echter duidelijk. Het volk weigerde te luisteren naar de woorden die de profeet Jesaja in hun eigen taal namens God tot hen sprak. Omdat ze ongehoorzaam blijven zal God een volk waarvan ze de taal niet verstaan op hen afsturen en het volk in ballingschap laten gaan. Op die manier zal het volk gaan begrijpen dat de profeet inderdaad namens God gesproken heeft en dat ze gestraft worden omdat ze tegen Gods geboden gehandeld hebben. Het volk dat een vreemde taal spreekt is een teken voor de Joden dat ze de stem van de profeten, Gods stem, genegeerd hebben. Later lezen we dan ook als belofte voor de toekomst: ‘Je ziet het onbeschaamde volk niet meer terug, dat volk met zijn onverstaanbare taal, zijn vreemde, onbegrijpelijke tongval’ (Jes. 33:19).
In de eerste brief aan Korinthe verwijst Paulus naar Jesaja ogenschijnlijk om aan te geven dat het spreken in tongen een teken is voor de ongelovigen en niet voor de gelovigen:

1 Kor. 14:21-22 Er staat in de wet: ‘Ik zal tot dit volk spreken door mensen die vreemde talen spreken, door de mond van ​vreemdelingen, en zelfs dan zullen ze niet naar mij luisteren – zegt de ​Heer.’ Klanktaal is dus een teken dat niet bestemd is voor gelovigen maar voor ongelovigen, en profeteren is niet voor ongelovigen maar voor gelovigen.

Maar als we het vervolg lezen, dan lijkt deze laatste uitspraak van Paulus tegenstrijdig:

1 Kor. 14:23-25 Wanneer namelijk de hele ​gemeente​ samenkomt en iedereen zich in klanktaal uit, zullen ongelovige buitenstaanders die de samenkomst bezoeken dan niet zeggen dat u krankzinnig bent? Maar profeteert iedereen, dan zal een ongelovige buitenstaander door iedereen worden beoordeeld en terechtgewezen. Alles wat hem heimelijk beweegt zal aan het licht komen en dan zal hij zich ter aarde werpen, God aanbidden en belijden: ‘Werkelijk, God is in uw midden.’

Wat Paulus hier schrijft is precies het omgekeerde: tongentaal is niet voor de ongelovigen en profeteren juist wel. Wat bedoelt Paulus?
Daarvoor moeten we terug naar het citaat uit Jesaja. Uit de gehele context van het hoofdstuk uit 1 Korinthe blijkt dat de gemeente sterk hechte aan de tongentaal en ook beweerde dat het voor de ongelovigen een teken zou zijn. Paulus gaat hier sterk tegen in en gebruikt op een cynische manier het citaat uit Jesaja. Tongentaal een teken voor ongelovigen? Inderdaad. Kijk maar naar Jesaja. Jesaja geeft aan dat het volk naar de (begrijpelijke) profetie niet wilde luisteren en dat voor hun de (onbegrijpelijke) taal van de Babyloniërs een teken zal zijn. Een teken dat hun ongehoorzaamheid niet onopgemerkt zal blijven. Dus inderdaad, vreemde talen zijn een teken voor de ongelovigen! In dit geval de ongelovigen Joden. Maar ook daardoor zullen deze ongelovige Joden zich niet bekeren.
Uit het vervolg wordt duidelijk wat Paulus wil zeggen. Hij geeft sterk de voorkeur aan profetie boven tongentaal in de gemeente, omdat daardoor ongelovigen aangesproken kunnen worden. En als er dan toch in tongen gesproken wordt, dan moet het vertaald worden zodat ook buitenstaanders het kunnen begrijpen.

 

2.      Het vertalen van tongentaal

In relatie met de gave van het spreken in tongen spreekt Paulus ook over de gave van het uitleggen van deze tongen (1 Kor. 12:10,30; 14:5,13,28). Hier wordt het woord ‘ermeneuo’ of ‘di-ermeneuo’ gebruikt, dat in de eerste plaats ‘uitleggen, verklaren’ betekent, zoals Jezus deed bij de Emmaüsgangers (Luk. 24:27). De tweede betekenis is ‘vertalen’, zoals in de tekst: ‘En er was te Joppe een discipelin, genaamd Tabita, hetgeen, vertaald, betekent Dorkas (Hand. 9:36 NBG). Paulus gebruikt hier niet het woord ‘meth-ermeneuo’, dat gewoon ‘vertalen’ betekent (Matt. 1:23; Mark. 5:41; 15:22,34; Joh. 1:38,41,42; 9:7; Hand. 4:36; 13:8; Hebr. 7:2). Dit betekent dat Paulus met deze gave zeker ook wil aangeven dat het naast vertalen gaat om uitleggen.
De teksten van Paulus suggereren dat de vertaling van de tongentaal zowel door dezelfde persoon als degene die spreekt in tongen kan worden gedaan (1 Kor. 14:5,13) als door een andere aanwezige (1 Kor. 14:30).

 

3.      Nogmaals: de boodschap van 1 Kor. 14

Reeds in het eerste vers van het hoofdstuk wordt de inzet van Paulus duidelijk: ‘streeft vooral naar de profetie’. In het vervolg worden de gaven van profetie en het spreken in tongen naast elkaar gezet. Tongentaal is onverstaanbaar voor anderen, profetie is verstaanbaar. Tongentaal doet men voor zichzelf, profetie voor anderen. Alleen als tongentaal wordt uitgelegd heeft de gemeente er baat bij. En dat laatste is cruciaal: de gaven moeten dienen tot opbouw van de gemeente. En dus moet ernaar gestreefd worden dat tongentaal uitgelegd wordt.
Dan roept Paulus op om het gezond verstand te gebruiken (1 Kor. 14:20). Het klinkt cynisch: gedraag je niet als kleine kinderen! Het is de inleiding op het citaat uit Jesaja. Tongentaal bedoeld voor de ongelovigen? Inderdaad, een teken voor de ongelovigen Israëlieten. En toch kwamen ze niet tot geloof. Wie terugbladert naar Jesaja snapt wat hier bedoeld wordt. Men wilde niet luisteren naar de profetie van Jesaja, en als straf zouden ze te maken krijgen met de taal van vreemde volken. Als een teken, maar dan wel een heel negatief teken.
En dan vat Paulus de boodschap nog eens samen. Als de gemeente samenkomt en iedereen in tongen spreekt zal een buitenstaander denken dat men krankzinnig geworden is. Maar als er geprofeteerd wordt dan zal hij God gaan belijden. En dus moet de gemeente streven naar de gave van de profetie. En als er gesproken wordt in tongen, dan moet dat alleen worden toegestaan als er ook iemand aanwezig is die de gave heeft om te vertalen en uit te leggen.

 

4.      Is tongentaal een bestaande taal?

Na de opstanding spreekt Jezus over de tekenen die Zijn volgelingen zullen doen: ‘Degenen die tot geloof zijn gekomen, zullen herkenbaar zijn aan de volgende tekenen: in mijn naam zullen ze demonen uitdrijven, ze zullen spreken in onbekende talen (NBG: nieuwe tongen), met hun handen zullen ze slangen oppakken en als ze een dodelijk gif drinken zal dat hun niet deren, en ze zullen zieken weer gezond maken door hun de handen op te leggen’ (Mark. 16:17-18). Hier wordt gesproken over het spreken van ‘nieuwe talen’ als teken voor ongelovigen. De vraag is wat bedoeld wordt met ‘nieuw’. Zijn het inderdaad talen die de spreker daarvoor niet kende, of gaat het om talen die eerder niet bestonden? Het Griekse taalgebruik laat beide mogelijkheden toe.
De volgende keer dat we deze woordcombinatie tegenkomen is bij het Pinksterfeest (Hand. 2). Door de Heilige Geest gedreven spreken de discipelen in voor hen onbekende talen, zodat de vreemdelingen in Jeruzalem allen hen in hun eigen taal horen: ‘en allen werden vervuld van de heilige Geest en begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen (NBG: andere tongen), zoals hun door de Geest werd ingegeven’ (Hand. 2:4). Het is duidelijk dat met het ‘spreken in tongen’ hier bedoeld wordt het spreken in bekende, buitenlandse talen.
In het vervolg van Handelingen lezen we hoe de uitstorting van de Heilige Geest zich verbreid, steeds verder weg van Jeruzalem. Als Petrus naar Cornelius gaat en daar tot de aanwezigen spreekt, dan lezen we dat ook heidenen in tongen gaan spreken als teken van de vervulling met de Heilige Geest (Hand. 10:46). Paulus ontmoet in Efeze ongeveer 12 mensen die waren gedoopt met de doop van Johannes. Als Paulus hen dan doopt in de naam van Jezus dan ontvangen zij de Heilige Geest en gaan spreken in tongen (Hand. 19:6). Gaat het in deze twee gevallen om het spreken in een andere, bestaande taal? Of is het geen bestaande taal? Het valt op dat hier sprake is van het ‘spreken in klanktaal’ (NBG: ’spreken in tongen’), terwijl bij het Pinksterfeest gesproken wordt over ‘vreemde talen’ (NBG: ‘andere tongen’). Sommige uitleggers stellen dat het hier dus om iets anders moet gaan. Dat kan, maar dat is maar de vraag. En eigenlijk doet dat er hier niet zoveel toe. Immers, bij Cornelius en in Efeze waren geen vreemdelingen aanwezig die een andere taal spraken. Dus in beide gevallen hoorden de aanwezigen de gelovigen spreken in een taal die voor hen niet te begrijpen was. En of dat een bestaande of een niet-bestaande taal was maakt niet uit.
In de eerste brief van Paulus aan Korinthe is sprake van ‘in klanktaal spreken’ (NBG: ‘in tongen spreken’; 1 Kor. 12:30; 14:2,4,5,6,13,18,19,23,27,39). Verder komen we de gave tegen van ‘soorten talen’ (NBV: ‘in klanktaal spreken’; NBG: ‘allerlei tongen’, ’verscheidenheid van tongen’; 1 Kor. 12:10,28). En Paulus spreekt over de taal van mensen en van engelen (1 Kor. 13:1; zie ook vers 8).
Er waren in het Grieks woorden voor het omschrijven van het uiten van onverstaanbare klanken door extase, zoals ‘manteuomai’ (zie Hand. 16:16; letterlijk ‘orakel geven’, vertaald als ‘waarzeggerij’) en ‘chresteuomai’ (‘orakelspreuk geven’; komt in de Bijbel niet voor). Het is opvallend dat Paulus deze woorden niet gebruikt om de gave van het spreken in tongen aan te duiden. Dat kan erop wijzen dat bij tongentaal om iets wezenlijk anders gaat.
Als we de Bijbelse gegevens overzien dan is niet duidelijk of tongentaal altijd een bestaande vreemde taal is. De kerkvaders uit de vierde eeuw (Irenaus, Hippolytus, Hegemonius, Gregorius of Nazianze, Ambrosius, Chrysostomos, Augustinus, Leo de Grote) en grote namen uit de beginperiode van de Pinksterbeweging (zoals Charles Fox Parham) waren in elk geval wel ervan overtuigd dat het om bestaande talen moest zijn gegaan. In Hand. 2 en in Jes. 28 is sprake van bestaande talen, en in het verlengde daarvan was men ervan overtuigd dat ook in Korinthe sprake was van bestaande talen. Het verschil tussen privégebruik en gave in het openbaar is dat er in het eerste geval er geen vertaling is, en in het tweede geval wel.
Opvallend zijn de voorbeelden uit onze tijd waarin duidelijk wordt dat tongentaal een vreemde taal blijkt te zijn, een taal die degene die in tongentaal spreekt niet kent maar wel een bestaande taal blijkt te zijn.
Een lid van de Mormonen uit Amerika en een lid uit Polynesië raakte bevriend met een familie dat lid was van een Pinkstergemeente. Ze spraken af elkaars diensten te bezoeken. Tijdens de dienst in de Pinkstergemeente liep een vrouw naar het podium en sprak in tongen. De man uit Polynesië verklaarde na de dienst dat de vrouw die in tongen sprak vloeiend de taal van Samoa sprak, en dat zij God vervloekte en de satan prees.
Iets vergelijkbaars heeft plaatsgevonden in Rotterdam. Een asielzoeker uit Afrika had iemand in een grote Pinkstergemeente die in tongen sprak verschrikkelijke lastertaal horen uiten in een hem bekende Afrikaanse taal.
Dit soort voorbeelden zijn niet nieuw. In het boek “Het domein van de slang” van W.J. Ouweneel wordt dit fenomeen al genoemd. Een reden te meer lijkt me om alleen tongentaal in de gemeente toe te laten als het vertaald wordt. Het blijkt dus mogelijk te zijn dat mensen die in tongen spreken niet door de Heilige Geest worden gedreven maar door een geheel verkeerde geest. Dat is niet nieuw; ook Paulus spreekt hierover: ‘Daarom zeg ik u nadrukkelijk: niemand kan ooit door toedoen van de ​Geest van God​ zeggen: ‘Vervloekt is ​Jezus,’ en niemand kan ooit zeggen: ‘Jezus​ is de ​Heer,’ behalve door toedoen van de ​heilige​ Geest’ (1 Kor. 12:3).

 

5.      Slotopmerkingen

Paulus roept om op om de samenkomsten zo in te richten dat buitenstaanders de boodschap kunnen begrijpen en God gaan verheerlijken. Door “tsav latsav, kav lakav” wordt geen buitenstaander aangesproken. Tongentaal is dus geen teken voor ongelovigen tenzij het vertaald wordt.
De bedoeling van Paulus in zijn brief aan Korinthe is duidelijk. Des te opmerkelijker is het dat de opmerking uit 1 Kor. 14:22 (‘Klanktaal is dus een teken dat niet bestemd is voor gelovigen maar voor ongelovigen, en profeteren is niet voor ongelovigen maar voor gelovigen’) vaak uit het verband wordt gehaald en gebruikt wordt om het gebruik van tongentaal in de eredienst zonder vertaling te verdedigen.

 

Bas Krins – oktober 2017