Bas Krins
Bijbelgetrouw christen zijn vandaag.

Het Achttiengebed in het Nieuwe Testament


Het Achttiengebed

Het bekendste Joodse gebed is het Sjema: ‘Hoor, Israël, de Heer is onze God, de Heer is één’. Maar op een goede tweede plaats komt het Achttiengebed. In het Hebreeuws Amidah (‘Staande’, omdat het gebed staand werd uitgesproken) of Shemoneh Esreh (Hebreeuws voor achttien) genoemd. Oorspronkelijk omvatte het achttien gebeden. De huidige versie heeft er negentien. Dit gebed werd (en wordt) door de Joden driemaal per dag gebeden. Daarnaast werd het ook twee maal per dag bij de dagelijkse offers in de tempel gebeden. Dit gebed is ontstaan in de tweede eeuw v.Chr. , en heeft de uiteindelijk vorm gekregen in de tweede eeuw n.Chr.
In de periode van het Nieuwe Testament, voor de val van Jeruzalem, stond de tekst nog niet geheel vast, maar wel op hoofdlijnen. Op basis van diverse handschriften is het mogelijk om met redelijke nauwkeurigheid na te gaan hoe de tekst eruit gezien moet hebben. Een reconstructie van de tekst uit de periode vóór de val van de tempel is te vinden aan het einde van dit artikel.
In de loop van de tijd zijn er diverse wijzigingen en aanvullingen geweest. Het twaalfde gebed was oorspronkelijk vermoedelijk gericht tegen de Sadduceeën. Later is de tekst aangepast en gericht tegen christenen. Overigens, ook de nadruk die in de tweede bede wordt gedaan op de opstanding geeft aan dat het gebed afstand neemt van de Sadduceeën, immers de Sadduceeën leerden dat er geen opstanding is. De bede met betrekking tot Jeruzalem is na de val van Jeruzalem zodanig aangepast dat het een bede werd om de terugkeer van God naar Jeruzalem.

Het Nieuwe Testament

Het ligt voor de hand om ervan uit te gaan dat het Achttiengebed bekend geweest moet zijn in de tijd van het Nieuwe Testament.  En daar zijn ook een aantal aanwijzingen voor.
Als Jezus met de Sadduceeën discussieert over de opstanding dan verwijt Hij hun: ‘Maar Jezus antwoordde en zei tegen hen: U dwaalt, omdat u de Schriften niet kent en ook niet de kracht van God’ (Mat. 22:29). De opmerking over de ‘kracht van God’ lijkt ontleend te zijn aan de tweede bede van het Achttiengebed. Paulus verwijst ook naar deze bede. Als hij het heeft over de opstanding dan schrijft hij: ‘Wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin’ (1 Kor. 15:51-52). De uitdrukking die hier vertaald wordt als ‘in een oogwenk’ lijkt opvallend veel op de uitdrukking in dezelfde tweede bede.
Een veel opvallender overeenkomst zien we met het ‘Onze Vader’. Feitelijk is dit gebed een verkorte versie van het Achttiengebed. Dat is opvallend, omdat bekend is dat rabbi’s hun leerlingen een verkorte versie van het Achttiengebed leerden met de belangrijkste punten om te kunnen gebruiken als er onvoldoende tijd is voor de volledige versie. Het is mogelijk dat de vraag van de discipelen: ‘Heere, leer ons bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft’ (Luk. 11:1) deze achtergrond heeft. De overeenkomsten tussen het ‘Onze Vader’ en het Achttiengebed is te zien in het volgende overzicht (Mat. 6:9-13):
Onze Vader, Die in de hemelen zijt. Uw Naam worde geheiligd.
> 3de bede: U bent heilig, en vereerd is uw naam
Uw Koninkrijk kome.
> 16de bede: Moge het uw wil zijn, Heer onze God, om in Sion te wonen
Uw wil geschiede, zoals in de hemel zo ook op de aarde.
> 11de bede: Herstel onze rechters zoals in vroegere tijden, en onze raadgevers zoals in het begin; en heers over ons - u alleen.
Geef ons heden ons dagelijks brood.
> 9de bede: Geef dauw en regen op de grond
En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven.
> 6de bede: Vergeef ons onze Vader, want wij hebben tegen u gezondigd.
En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.
> 7de bede: Kijk naar onze ellende en bepleit onze zaak, en verlos ons omwille van uw naam.
Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen.
> Kaddisj-gebed
Het slot vertoont verwantschap met het gebed van David nadat hij heeft aangegeven aan het volk dat Salomo de tempel zal bouwen: ‘Van U, HEERE, is de grootheid, de macht, de luister, de kracht en de majesteit. Want alles wat in de hemel en op de aarde is, is van U. Van U, HEERE, is het Koninkrijk, en U hebt Zich verheven tot een Hoofd boven alles’ (1 Kron. 29:11).
Opvallender is de overeenkomst van het slot van het Onze Vader met het Kaddisj-gebed. Dit gebed werd gebeden aan het einde van de bijeenkomst in het leerhuis, de Beth Midrash. Later is dit gebed onderdeel geworden van de liturgie in de synagogen. Een Nederlandse vertaling van dit gebed staat aan het einde van dit artikel.

Het unieke van vergeving

Juist omdat het Onze Vader zoveel overeenkomsten heeft met Joodse gebeden, valt ook het verschil op. Het Onze vader spreekt nadrukkelijk over het feit dat wij anderen moeten vergeven. Sterker nog, dit punt wordt door Jezus ook nog eens nadrukkelijk uitgelegd: ‘Want als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven. Maar als u de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal uw Vader uw overtredingen ook niet vergeven’ (Mat. 6:14-15). Het is ook wel duidelijk waarom Jezus juist dit ene punt uit het gebed onderstreept. Deze gedachte is voor een Jood ondenkbaar. Vergeving gaat eenzijdig van God uit. Jezus leert echter dat het feit dat onze zonden vergeven worden door God, consequenties heeft voor hoe wij omgaan met datgene wat anderen ons aandoen. Het is niet verbazingwekkend dat Petrus er later nog een keer op terug komt: ‘Hoeveel keer zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven?’ (Mat. 18:21).
In het Jodendom zijn er drie reacties mogelijk als iemand tegenover een ander een zonde begaat. Degene die zondigt heeft een schuld tegenover de ander. Die schuld kan alleen worden weggenomen door oprecht berouw. Berouw dat zich uit in de moeite die men doet om datgene wat men heeft gedaan recht te zetten. De zondaar moet dus iets terug doen (teshuvah). Als de schuld is afgedaan, geeft degene tegen wie de zonde is begaan ‘mechilah’. Dit is feitelijk een zeer lichte vorm van vergeven. Als men bewogen is met de zondaar, en een zekere sympathie voor deze persoon voelt, dan is een hogere graad van vergeven mogelijk, de ‘selichah’. Dit is meer een kwestie van barmhartigheid dan van genade. Een stap verder gaat het totaal wegwassen van de schuld (‘kapparah’). Dit is de ultieme vorm van vergeven, die alleen mogelijk is bij God.
Als Petrus vraagt hoeveel maal hij moet vergeven, antwoord Jezus met de gelijkenis over een dienaar die een grote schuld heeft bij een koning. Die schuld wordt hem vergeven, maar hij weigert een kleine schuld te vergeven van iemand die hem iets schuldig is. In het licht van het Joodse denken wordt duidelijk wat Jezus met deze gelijkenis bedoelt. Het is duidelijk dat met de koning God wordt aangeduid. Van God werd verwacht dat Hij onze zonden van harte vergeeft (‘kapparah’). Maar als het gaat om de onderlinge relaties dan moet elke schuld worden rechtgezet en wordt volstaan met genoegdoening (‘mechilah’). Dat zien we gebeuren in deze gelijkenis; de dienaar vraagt om volledige vergoeding van de schuld. De conclusie die Jezus Zelf geeft van deze gelijkenis is: ‘Zo zal ook Mijn hemelse Vader met u doen, als niet ieder van u van harte de misdaden van zijn broeder vergeeft’. Met deze uitdrukking ‘van harte vergeven’ wordt duidelijk dat Jezus volledig de schuld van de ander wegnemen, iets dat volgens de Joden alleen God kan doen. Want als God dit bij ons kan doen, dan moeten wij op dezelfde manier ook anderen vergeven.
Deze gelijkenis van Jezus heeft een opvallende parallel met een vertelling die we tegenkomen in de Talmoed (Rosh Hashana 17b). In de betreffende passage gaat het over een ogenschijnlijke tegenstrijdigheid in de volgende twee teksten:

Deut. 10:17 Want de HEERE, uw God, is de God der goden en de Heere der heren; die grote, machtige en ontzagwekkende God, Die niet partijdig is [lett.: geen gezicht aanneemt] en geen geschenk in ontvangst neemt,
Num. 6:26 De HEERE verheffe Zijn aangezicht [lett. neemt gezicht aan] over u en geve u vrede!

In de eerste tekst staat dat God niemand begunstigt, in de tweede tekst staat ‘God begunstigt jou’. In het Nederlands is niet te zien dat in beide teksten hetzelfde woord in het Hebreeuws wordt gebruikt. De Talmoed geeft dan de volgende toelichting:
Rabbi Yosei, de priester, (…) zei: Ik zal je een gelijkenis vertellen. Waarmee is deze zaak vergelijkbaar? Aan een persoon die zijn vriend honderd dinar leende en een tijd vaststelde voor de terugbetaling van de lening ten overstaan van de koning, en de lener zwoer bij het leven van de koning dat hij het geld zou terugbetalen. De tijd was aangebroken en hij betaalde de lening niet terug. De schuldige lener kwam de koning gunstig stemmen omdat hij de eed die hij had gezworen bij het leven van de koning niet was nagekomen, en de koning zei tegen hem: dat je mij beledigd hebt vergeef ik je, maar je moet nog steeds gaan en je vriend gunstig stemmen. Ook hier is hetzelfde waar: Hier verwijst het vers dat zegt: "De Heer zal u gunst bewijzen" naar zonden begaan tussen de mens en God, die God zal vergeven; daar verwijst het vers dat zegt: "God begunstigt niemand", naar zonden begaan tussen een persoon en een ander, die God niet zal vergeven totdat de overtreder degene die hij heeft gekwetst, gunstig stemt.
De rabbi die hier genoemd wordt, bekend als Rabbi Yose b. Chalafta, leefde in het midden van de tweede eeuw. Echter, veel van wat hij doorgaf was gebaseerd op oude tradities en het is heel goed mogelijk dat deze vertelling al bekend was in de tijd van Jezus.

Lofprijzing – gebed – dankzegging

Tot slot wil ik nog wijzen op een andere overeenkomst tussen het Joodse gebed en het gebed zoals dat ons in het Nieuwe Testament geleerd wordt. Elk gebed in het Jodendom bestaat uit drie elementen: een lofprijzing aan God, het daadwerkelijke gebed, en een dankzegging. We zien dit terug in het Achttiengebed. Ook in het ‘Onze Vader’ zijn duidelijk deze drie elementen te zien. Het begint met een lofprijzing (‘Uw Naam worde geheiligd’), gevolgd door het gebed (‘Geef ons heden ons dagelijks brood’) en sluit af met een dankzegging (‘Want van U is het Koninkrijk’). Diezelfde driedeling zien we ook terug bij Paulus: ‘Verblijd u altijd. Bid zonder ophouden. Dank God in alles. Want dit is de wil van God in Christus Jezus voor u’ (1 Thess. 5:16-18).


Bas Krins – maart 2023


Appendix

Achttiengebed (reconstructie tekst vóór 70 n.Chr.)
1.
Gezegend bent u Heer onze God en God van onze vaderen;
God van Abraham, God van Isaak en God van Jacob;
Grote, machtige en ontzagwekkende God;
allerhoogste God, eigenaar van hemel en aarde;
Ons schild en schild van onze vaderen;
Onze toevlucht in alle generaties.
Gezegend bent u, Heer, schild van Abraham.
2.
U bent machtig, u vernedert degenen die trots zijn;
U bent sterk, en u veroordeelt de gewelddadige;
U bent voor altijd levend, en u wekt de doden op;
U laat de wind waaien en de dauw vallen;
De levenden onderhoudt u, en u doet de doden herleven.
Als het knipperen van een oog laat u onze redding ontkiemen.
Gezegend bent u, Heer, die de doden doet herleven
3.
U bent heilig, en vereerd is uw naam,
en er is geen God naast u.
Gezegend bent u Heer, heilige God.
4.
Begenadig ons, onze Vader, met inzicht van u,
en onderscheidingsvermogen en inzicht vanuit uw Thora.
Gezegend bent u Heer, genadige gever van inzicht.
5.
Laat ons berouw tonen, Heer, tot u, en we zullen ons bekeren.
Vernieuw onze dagen zoals bij het begin.
Gezegend bent u Heer, die berouw verlangt.
6.
Vergeef ons onze Vader, want wij hebben tegen u gezondigd.
Scheld onze overtredingen weg en verwijder ze van voor uw ogen,
want uw medelijden is groot.
Gezegend bent U Heer, die overvloedig vergeeft.
7.
Kijk naar onze ellende en bepleit onze zaak,
en verlos ons omwille van uw naam.
Gezegend bent u Heer, de verlosser van Israël.
8.
Genees ons, Heer onze God, van de zwaarte van ons hart en verdriet,
en verwijder het zuchten van ons,
en verwek genezing voor onze wonden.
Gezegend zijt Gij Heer, die de zieken van Zijn volk Israël geneest.
9.
Zegen ons, Heer onze God, dit jaar ten goede, met allerlei producten,
en breng snel dichterbij het laatste jaar van onze verlossing.
Geef dauw en regen op de grond,
Zodat de wereld tevreden wordt gesteld
uit de voorraadschuren van uw goedheid,
en zegen het werk van onze handen.
Gezegend bent u Heer, die de jaren zegent.
10.
Blaas op de grote bazuin voor onze vrijheid,
en hef een spandoek op voor het verzamelen van onze verloste [ballingen].
Gezegend bent u Heer die de verdrevenen van Zijn volk Israël verzamelt.
11.
Herstel onze rechters zoals in vroegere tijden,
en onze raadgevers zoals in het begin;
en heers over ons - u alleen.
Gezegend bent u Heer, liefhebber van gerechtigheid.
12.
Laat er voor de afvalligen geen hoop zijn,
en moge het koninkrijk van de eigenwijzen
snel worden ontworteld in onze dagen;
en mogen de dwaalleraars onmiddellijk omkomen;
mogen ze worden uitgewist uit het boek van de levenden,
en niet geschreven worden bij de rechtvaardigen.
Gezegend bent u Heer, die de eigenwijze nederig maakt.
13.
Aan de rechtvaardige proselieten moge uw medeleven overvloedig zijn,
en geef ons een goede beloning met hen die uw wil doen.
Gezegend bent u Heer, vertrouwen van de rechtvaardigen.
14.
Heb medelijden, Heer onze God, met uw grote medeleven,
over Israël, uw volk,
en over Jeruzalem, uw stad,
en op Sion, de woning van uw eer,
en op Uw tempel,
en op Uw woonplaats,
en over het koninklijk huis van David,
Uw rechtvaardige gezalfde.
Gezegend zijt Gij Heer, God van David, bouwer van Jeruzalem.
15.
Hoor, Heer onze God, de stem van onze gebeden
en heb medelijden met ons;
want U bent de God van genade en mededogen.
Gezegend zijt Gij Heer, hoorder van het gebed.
16.
Moge het uw wil zijn, Heer onze God, om in Sion te wonen,
en mogen uw dienaren dienen in Jeruzalem
Gezegend bent u Heer, die we in eerbied zullen dienen.
17.
Wij danken u, want U bent de Heer, onze God,
en God van onze vaderen,
voor al het goede,
de liefdevolle vriendelijkheid en mededogen
waarmee u ons terugbetaalde,
en die u voor ons hebt gereedgemaakt
en voor onze vaders vóór ons;
en als we zeggen: onze voet gleed uit
uw goedertierenheid, Heer, houdt ons staande [Ps.94.18].
Gezegend bent u Heer, want het is goed om u te bedanken.
18.
Plaats uw vrede over Israël, uw volk,
en op uw stad,
en op uw erfenis.
en zegen ons allen als één.
Gezegend zijt Gij Heer, vredestichter.


Kaddisj

Moge zijn grote naam verheven en geheiligd worden
in de wereld die hij geschapen heeft naar zijn wil.
Moge zijn koninkrijk erkend worden
in uw leven en in uw dagen en in het leven van het gehele huis van Israël,
weldra en spoedig. Zegt nu: Amen
Moge zijn grote naam gezegend zijn nu en voor altijd.
Gezegend, geprezen, gevierd,
en hoog en hoger steeds verheven, verheerlijkt en gehuldigd
bejubeld worde de naam van de Heilige,
gezegend zij hij, hoog boven iedere zegening, elk lied,
lof en troost die op de wereld gezegd wordt. Zegt nu: Amen